zaterdag 11 oktober 2008

Hypnose in de verpleging

Terug naar de hypnosebibliotheek
©Johan Eland

In het vorige TETH nummer signaleerde Prof. Dr. Jan M. Keppel Hesselink dat met hypnotherapie aanzienlijk op de kosten van een operatie bespaard kan worden. Vergeleken met eenzelfde operatie met chemische pijnstillers levert de hypnotherapie USD 772,71 kostenreductie op. Daarnaast is de operatietijd met hypnose 10 minuten korter. De belangrijkste winst zit in de gerapporteerde intensiteit van pijn, de pijnproblematiek, misselijkheid, vermoeidheid, onplezierigheid en emotionele problemen. Patiënten die met hypnotherapie behandeld zijn hebben daar significant minder last van.

Het is een opmerkelijk mijlpaaltje in de geschiedenis van de hypnose in ziekenhuizen maar ook een moment om eens te bekijken welke rol de verpleegkundige daarin speelt.
Keppel-Hesselink vermeldt niet wie de hypotherapeutische interventie in het genoemde onderzoek voor zijn of haar rekening nam. Omdat het om een onderzoek ging zal het wel door artsen of andere academici gedaan zijn.
Het zijn immers altijd medici geweest die het magnetisme en later hypnotisme verketterden als onzin en ten koste van alles uit de ziekenhuizen weerden om nadat het toch bruikbaar bleek het alleenvertoningrecht op te eisen. Hoe ging dat in zijn werk en wat willen de verpleegkundigen eigenlijk?

O
p verzoek van de Britse arts Dr. John Elliotson reisde in 1837 de vooraanstaande Franse Baron du Potet naar Londen om daar het magnetisme te verspreiden en te praktiseren.
Elliotson was onder meer professor aan de Londense Universiteit en zonder twijfel een van de briljantste mannen uit de Engelse medische geschiedenis. Hij had onder meer de uitvinding van de stethoscoop en meerdere methoden om hart en longen te onderzoeken op zijn naam staan.
En nu vroeg hij du Potet die al bijna 20 jaar het dierlijk magnetisme in het Parijse Hotel Dieu had toegepast in geneeskunde om zijn kennis en kunde te komen demonstreren.
Elliotson luisterde geboeid naar de beschrijving door du Potet van pijnloze operaties onder invloed van het magnetisme en besloot du Potet de gelegenheid te geven in het University College Hospital een aantal patiënten te behandelen. Ook Elliotson lukte het de zussen Okey in het somnambule stadium te krijgen en een aantal bijzondere fenomenen op te roepen
De activiteiten van Elliotson en du Potet veroorzaakten nogal wat opwinding. Wetenschappers
en anderen, waaronder leden van de Koninklijke familie, kwamen naar het ziekenhuis om zelf de wonderen te zien. De toeloop was zo groot dat Elliotson in de herfst van 1838 het Universiteitsbestuur toestemming vroeg om een van de collegetheaters te mogen gebruiken. Dat had hij beter niet kunnen doen want nu werd hem te verstaan gegeven, in het belang van het ziekenhuis, onmiddellijk zijn mesmeristische bezigheden te staken.
Elliotson was uiterst verbolgen, nam meteen ontslag als professor en wilde niets meer te maken hebben met de Londense universiteit. Toen de decaan probeerde hem over te halen het mesmerisme op te geven en zijn positie aan de universiteit te behouden antwoordde, Elliotson: “De universiteit is opgericht om de waarheid te vinden en te verspreiden. Al het andere is bijkomstig. Wij zouden het publiek moeten leiden en niet andersom.”

Na zijn vertrek richtte Elliotson in 1846 in Londen het Mesmeric Hospital op waar alleen geopereerd werd na mesmeristische anesthesie. Kort daarna volgden andere Engelse steden zoals Edinburgh en Dublin dat voorbeeld. Van het ziekenhuis in Exeter weten we dat de chirurg Dr. Parker meer dan 200 succesvolle operaties onder mesmeristische pijnstiller uitvoerde.
Intussen gaf Elliotson vanaf 1843 het mesmeristisch tijdschrift, The Zoist uit en was medeoprichter van de Phrenological Society (1838). Hij schreef artikelen en boeken waaronder zijn beroemde ‘Numerous cases of surgical operations without pain in the Mesmeric state’. Het eerste werk over chirurgie waarin hij vooral verslag doet van een beenamputatie bij een gemesmeriseerde patiënt en de onenigheid die dat opriep na rapportage aan de ‘ Royal Medical and Chirurgical Society”. De chirurg was W. Squire Ward en de magnetiseur William Topham.
Elliotson trok daarmee de aandacht van de in India levende Schotse chirurg James Esdaile. Deze begon ook met het mesmerisme te experimenteren en in 1845 voerde hij met succes zijn eerste operatie onder mesmeristische anaesthesie uit en in het jaar daarop rapporteerde hij aan het gouvernement zijn grote successen met de nieuwe behandelwijze. De positieve resulaten van Edaile werden uitgebreid gepubliceerd in The Zoist.
In navolging van Elliotson ijverde Esdaile ook voor een ziekenhuis waar mensen geopereerd zouden worden met uitsluitend mesmeristisch pijnbestrijding. Dat ziekenhuis kwam er en in dit ‘Calcutta Mesmeric Hospital’ voerde Esdaile duizenden kleine operaties uit waarbij de patiënt door mesmerisme pijnloos gemaakt werd. Daarnaast voerde hij meer dan 300 grote, vaak gevaarlijke, operaties uit waaronder 19 amputaties onder niet meer dan een hypnotische verdoving. Meestal ging het om ingrepen waarvoor andere chirurgen hadden bedankt. Niettemin lag het sterftecijfer onder Esdaile’s patiënten op slechts 5 procent in plaats van de gebruikelijke 50 %. Van deze 5 procent stierf niemand rechtstreeks door de operatie maar aan complicaties als koorts en cholera.
Aanvankelijk mesmeriseerde Esdaile alle patiënten zelf, maar na zes weken raakte hij buitengewoon uitgeput, werd prikkelbaar en leed aan slapeloosheid. Hij loste dat op door inlands ziekenhuispersoneel te leren hoe de patiënten te mesmeriseren.
Doorlopend ondervond hij tegenwerking door conservatieve collega’s.
Het ‘Calcutta Medical College’ deed zijn best om hem in diskrediet te brengen en liet weten
dat “..de verhaaltjes over de patiënten die de meeste ernstige operaties hadden ondergaan zonder pijn van een stelletje doorgewinterde oplichters kwamen.”
De tegenwerkende overheid én de aanhoudende stroom negatieve berichten in de Indiase medische tijdschriften dwongen hem op te geven en in 1851 terug te keren naar Engeland. Overigens zal het in die tijd ontdekte chloroform als verdovend middel zijn zaak zeker geen goed gedaan hebben.
Intussen was het Elliotson niet beter gegaan. Ondanks grote successen werd hij steeds meer tegengewerkt. Vooral jaloezie en afgunst onder zijn collega’s waren zijn deel. Het toonaangevend vaktijdschrift de ‘Lancet’ schreef in 1842: “ De patiënt, alias het slachtoffer, alias particeps criminis (de medeplichtige) is al even slecht als de behandelaar’ en zelfs de man die leest over zulke voorstellingen deugt niet..” Nadat hij in 1846, op verzoek van de universiteit een redevoering hield waarin hij het mesmerisme verdedigde schreef het blad in haar juli-nummer: “.Hoe durft hij dit wetenschap te noemen… ‘
Pierre Janet.
Terwijl de verpleegsters, bij bijvoorbeeld Charcot, niet meer waren dan veredelde oppassers zien we langzamerhand toch meer belangstelling komen voor de kwaliteiten van de verpleegkundige en de vraag of zij of hij een rol kan spelen in hypnotische behandelingen.
De Fransman Pierre Janet schrijft in zijn ‘Les médications psychologiques’ (Psychological Healing):

“.. Als je weet dat je begrepen wordt ga je je anders gedragen tegenover degene die je begrijpt.
Wanneer iemand dat beseft zal hij gemakkelijker zijn gevoelens en gedachten aan die persoon vertellen die hij gewoonlijk liever voor zich houdt en zijn toevlucht zoeken in zelfspot en ironie.
Als patiënten zeggen dat wij hen serieus nemen bedoelen ze dat ze besloten hebben om serieus met ons te willen praten. Dan doen ze, of proberen dat in ieder geval, datgene waarvan ze denken dat de ‘begrijpende persoon’ dat van hen verwacht.
Ze geloven dan dat de behandelaar hen begrijpt, hun krachten kent en dus geen onmogelijke dingen van hen zal vragen. In werkelijkheid zijn ze, dankzij hun vertrouwen in de aanwijzingen en hulp, sterker geworden en voelen zich beter in staat bepaalde opdrachten uit te voeren.

De therapeut moet er voor oppassen zich trots te beroepen op de complimenten van die patiënten.
Die patiënt zal in zijn goede perioden verklaren dat de dokter een bijzonder en superieur mens is maar dat is dan niet de uitdrukking van een verdiende waardering maar eerder een gewone bevestiging van de feitelijke acceptatie.”

Janet noemt dat ‘beïnvloedingsgedrag’, een gedrag dat zich alleen voordoet in de relatie met een bepaald persoon en meent dat het niet meer dan logisch is dat iemand die dat beïnvloedingsgedrag heeft die persoon uitzonderlijk noemt.

Volgens Janet moeten verpleegkundigen vooral sociale gedragingen leren die beschermen en stimuleren. Er zijn volgens hem daarvan veel vormen.
Janet meent dat de verpleegster degene is die zich na de dokter het meest bezighoudt met de patiënt. En concludeert dat haar gedragingen op veel punten overeenkomen met die van de dokter:
“De zorg voor of de verpleging van de patiënt is een sociale, beschermende en nuttige bezigheid”, aldus Janet: Dankzij haar kan de patiënt ,die niet in staat is voor zich zelf te zorgen, de doktersadviezen opvolgen en gevaarlijke dingen vermijden. Ook helpt zij hem op de juiste tijd te rusten of de voorgeschreven activiteiten uit te voeren.

Janet onderscheidt bepaalde psychologische kenmerken in de gedragingen van de verpleegkundige:
De activiteiten zijn onderdeel van een groter praktisch doel en meestal zijn de effecten kortdurend zoals bij het voorkomen dat de patiënt uit zijn bed komt. Als de patiënt later weer een poging doet zal de verpleegkundige dat nogmaals verhinderen.
Het tijdelijk karakter van haar invloed toont aan dat de verpleegster in de patiënt psychologische fenomenen induceert die relatief weinig duurzaam zijn.
Het bereik van menselijke actie is in tijd en ruimte beperkt door de plaats in de psychologische hiërarchie, meent Janet: “De verpleegster treedt op in gevallen van weerstand.

In navolging van Janet vindt M.H. Erickson bijna een eeuw later ook het werk van de verpleegkundigen belangrijk. Hij benadrukt dat juist zij in de dagelijke verzorging van patienten suggesties kunnen geven om het ziekenhuisverblijf aangenamer te maken maar ook als onderdeel van de behandeling. Het gaat hem niet alleen om formele tranceinducties. Ook gebaren, mimiek, stem en taal kunnen bedoeld en onbedoeld boodschappen aan de patiënt meedelen. Daarom moeten de verpleegkundigen hun suggesties zorgvuldig voorbereiden en Erickson adviseert daarom ze eerst op te schrijven

H
eftige discussie over de verpleegkundige en hypnotisme was er ook in het Duitstalige deel van Europa rond de vorige eeuwwisseling.
In het Zeitschrift für Krankenpflege, 1902, Jahrgang 24, Januar steunde Dr. Buschan zijn collega W. Warda die fel van leer getrokken was tegen Löwenfeld. Deze laatste had in hetzelfde tijdschrift beweerd dat het vaak in het belang van patiënten is als artsen de hypnotische bestrijding van symptomen overlaten aan het verplegend personeel. Hij wil streng onderscheid maken tussen de eenvoudige hypnoseprocedure en de ‘therapeutische hypnose’. De eerste kan iedereen die de primitieve techniek beheerst uitvoeren. De tweede moet het domein van de arts blijven.

Buschan brengt er tegen in dat wie het hypnotisme consentieus wil toepassen zowel de menselijke natuur als de te bestrijden pathologische storingen moet kennen maar ook de eigenschappen van de wetenschappelijke hypnose. Bovendien moet hij voldoende ervaring hebben en last but not least moet men voor elke patiënt een meer dan gewone belangstelling hebben.
Door de hypnotische procedures voor therapeutische doeleinden over te laten aan leken haalt men de kwakzalver en beunhaas, in het bijzonder de magnetopaath, in huis besluit Buschan. (2)

Sindsdien is er niet veel veranderd. Het touwtrekken om het alleenvertoningsrecht van de hypnotische behandelingen is onverminderd doorgegaan. De artsen trokken als vanouds ten strijde tegen alle hypnotiseurs zonder artsendiploma door hen kwakzalvers te noemen maar ook tegen hypnotiserende entertainers. Een parallelle ontwikkeling is te zien in de psychoanalyse.

Iemand die zijn geheel eigen opvattingen had over verpleegkundigen en hypnotisme was August Forel. Over hem gaat het volgende tijdschriftartikel (Warda 1902):
“ Zurich. – Hypnotisme. In het Correspondendsblatt f. Schweizer Aerzte wordt verteld, welke toepassing van het hypnotisme gemaakt wordt in het krankzinnigengesticht Burghölze.
Bij gelegenheid der 47ste bijeenkomst van het Aerztliche Centralverein te Zürich, brachten verscheidene doctoren een bezoek aan de inrichting, waar Prof. Forel, na een korte bespreking van de suggestie, als gemeenschappelijke factor van alle therapie, een hypnotische demonstratie deed bij twee verpleegsters. Deze had hij zoo ver gebracht, dat zij zonder inspanning den vermoeiendsten nachtdienst konden verrichten bij onrustige patiënten; door hypnose in rustigen slaap gebracht, werden zij wakker op het geringste gerucht, dat haar verdacht voorkwam; als bewijs hoe gevoelig het gehoor voor geruischen kan worden gemaakt, pleitte, dat Forel de verpleegsters wekte, door haar n.l. te suggereeren, wakker te worden, indien hij driemaal met den zakdoek over tafel wreef. Oogenblikkelijk had de nauw hoorbare beweging bij de verpleegsters het verwacht gevolg.
Een merkwaardig geval werd door Forel medegedeeld van een patiënte, die gravida was en wegens aanvallen van razernij haar bevalling in de kliniek afwachtte. Daar de verlossing elk oogenblik verwacht kon worden en de rusteloosheid der patiënte voortdurend toezicht noodig maakte, sliep de verpleegster in den corridor vlak tegen den kamerwand, met de suggestie, oogenblikkelijk te bemerken, wanneer de patiënte hulp zou noodig hebben. Werkelijk stond de slapende, midden in den nacht, plotseling op, opende de deur der ziekenkamer en vond de patiënte in den aanvang der weeën. Weinige oogenblikken later werd het kind geboren.” (1)

Nederland
In Nederland had de medische stand het allemaal nog strak in de hand. Verpleegsters werden gewaardeerd om wat ze waren: verpleegkundigen, al was een beetje eigen iniatief op z’n tijd natuurlijk óók wel gemakkelijk! Een hypnotiserend arts die voor alles de zaken praktisch bekeek was W.A. van Renterghem. Van hem is het volgende verslag.

“ 'Mejuff. X.X. is zeer gemakkelijk in hypnose te brengen. Zij komt in korte oogenblikken in diepen slaap met amnesie bij het ontwaken.
Maar de geprovoceerde slaap is onrustig en draagt de stempel der hysterie. Ik heb patiënte drie maanden lang dagelijks met hypnotische suggestie behandeld. Aanvankelijk liet ik haar een uur, later drie tot vier uren aaneen slapen. Wat het verschijnsel bloedverlies aangaat, was de uitkomst dier behandeling zeer voldoende, daar de metrorhagie reeds in de eerste dagen ophield en de stondenvloed zich door suggestie op vastgestelden dag en uur, wat intreden en ophouden betreft, liet regelen. Doch de andere verschijnselen: slapeloosheid, tegen zin in eten, pijnen, bleven weerspannig aan mijne suggesties. Toch was het mij gelukt patiënte er toe te brengen een voedingsleefregel op te volgen volgens welke zij als MINIMUM dagelijks 1,5 liter melk en 2 eieren
gebruikte. Zoo zij 's nachts niet of weinig sliep, deed zij toch elken middag in de kliniek een slaapje van 3 a 4 uren.

In de maand augustus, waarin Van Renterghem de behandeling onderbrak voor zijn vakantie, bleef de toestand stabiel. Toch was hij nog niet tevreden en om de overige klachten aan te pakken overreedde hij de vrouw een verlengde slaapkuur te doen van enige weken Haar bezwaren nam Van Renterghem weg door er op te wijzen dat zij in de hypnotische slaap geen pijn had gevoeld. Ze spraken af dat de kuur afgebroken zou worden als na een week de pijnen niet opvallend verminderd zouden zijn.
Van Renterghem huurde een geschikte woning voor de patiënte in de onmiddellijke nabijheid van de kliniek en regelde de hulp van een ervaren verpleegster die ook wel eens wilde kennismaken met de hypnotische suggestiemethode. De behandeling begon op zondag 6 september:

“Patiënte ontkleedde zich,begaf zich te bed, waarna ik de slaap inleidde. Ik had met haar afgesproken dat ik haar vier malen daags op vastgestelde uren zou wekken, zij zou dan haar vier maaltijden gebruiken en den noodigen tijd hebben voor toilet en verdere behoeften te zorgen. Bovendien had ik haar beloofd dat ik geen dwang hoegenaamd uit zou oefenen om haar bovenmatig te voeden, dat ik mij zou vergenoegen in het ergste geval met een minimum van 1,5 liter melk en 2 eieren daags. Voor alles vreesde zij in dien slaaptoestand tot een soort slavernij gebracht te zullen worden. Die vrees overheerschte haar klaarblijkelijk zoo, dat deze haar weerhield om in den slaap met de pleegzuster in rapport te komen, hoewel ik patiënte dagelijks suggereerde dat zij steeds alles zou hooren wat de zuster tot haar sprak en dat zij ook in staat was haar te antwoorden; dezelfde vrees was mede oorzaak dat patiënte stijfhoofdig bleef weigeren mij in haar slaap te antwoorden, als ik haar wat vroeg. Nooit heeft zij slapende willen eten of drinken, niettegenstaande ik haar verzekerde dat dit haar even gemakkelijk zou vallen als in wakenden toestand. Slechts eenmaal heeft ze op deze regel eene uitzondering gemaakt. In den avond van de zevenden dag bespeurde de verpleegster dat patiënte onrustig was, van tijd tot tijd zich omwendde, terwijl hare trekken eenig lijden verrieden. Zij vroeg haar wat er schortte. Aanvankelijk kreeg zij geen antwoord maar toen zij lang aanhield, zei patiënte eindelijk:,,ik heb dorst" dadelijk bood hierop de zuster haar te drinken : "Daar hebt u een glas water!" De zieke wendde echter het hoofd af en weigerde te drinken. De zuster bedacht daarop plotseling dat patiënte nooit water verkoos te drinken en zei gevat: wacht, ik zal u liever een glas melk geven!" Nu nam zij het glas aan en dronk het gretig uit.”
Van Renterghem boekte met zijn kuur wel degelijk resultaat. Vanaf de vijfde dag waren de pijnen verdwenen en ook at de patiënte vanaf die dag weer regelmatig.
Op de negende dag trad de menstruatie in. Die duurde drie dagen en veroorzaakte weinig bloedverlies en pijn. Ook de slaap was 'een toonbeeld van volmaakte weldadige rust'. Op de vijftiende dag van de kuur was de vrouw zover opgeknapt dat zij meende naar huis te kunnen gaan.
De arts vond het beter de kuur voort te zetten tot minstens de volgende menstruatie maar daarvan wilde de patiënte niets weten. Met nadruk wijst van Renterghem in zijn verslag er op dat hij zich ervan heeft onthouden de patiënte tijdens haar slaap bang te maken dat de kuur dan zou mislukken. Integendeel, hij verzekerde haar dat als zij haar zin doordrijven zou het waarschijnlijk toch goed zou gaan.
Precies 3 weken na het begin van de kuur werd de vrouw volgens wens gewekt.
Zij was toen in blakende welstand en zeer tevreden over het resultaat van de kuur. Ook bij drie controlebezoeken bleek alles in orde te zijn.

N
Opleiding van verpleegkundigen in Nederland
a de dood in 1905 van Dr.J.C.Th.Scheffer, geneesheer-directeur van Endegeest en Rhijngeest, verzorgde Dr.A.H.Oort de latere drukken van Scheffers ‘Voorlezingen’. Dit boek was bedoeld voor de opleiding van de verpleegkundigen. In het voorwoord schrijft hij over de hypnose “.Dat zij hierover, ook door hun patiënten, zo dikwijls horen spreken dat zij er wel iets van mogen weten.” Oort voegt aan het boek een hoofdstuk over psychotherapie toe. Hij behandelt daar de therapieën ‘overtuiging’ zoals die beschreven was door Dubois; de emotie meer bepaald de ‘schrik’. Volgens Oort is een goed resultaat te behalen bij de behandeling van hysterici door hen met een emmer koud water te overgieten. Al hield de dokter de verplegende wel voor dat daarmee niet de ziekte wordt genezen maar slechts de symptomen bestreden. Meer vertelt Oort over de behandeling met hypnose. Hij beschouwt deze therapie als ongeveer het machtigste wapen om geestelijke invloed op een zieke uit te oefenen. Daarbij denkt hij vooral aan de zenuwpatiënten, de hysterici en bij neurasthenie en aanverwante ziekten. Bij krankzinnigen verkrijgt men slechts zeer zelden enig resultaat met hypnose volgens Oort: “… de hypnose(kan) toegepast worden bij de opvoeding en het afleren van verkeerde gewoonten zoals onanie en drankzucht. Het meeste belang hebben de zg. posthypnotische verschijnselen. Het geneeskrachtig nut berust daarin dat de in hypnose bijgebrachte voorstellingen blijven doorwerken”. Oort denkt daarbij aan een goede nachtrust en bepaalde ziekteverschijnselen.
Een ander doel van de hypnose kan zijn, “..den zieke in zijn slaap over de oorzaak van zijn ziekte dingen laten vertellen, die hij in wakenden toestand vergeten is of uit schroom niet wil mededeelen..”.
Oort schrijft” Uit dit alles zult u wel begrepen hebben dat de hypnose een gevaarlijk iets is en dat zij slechts in handen van voorzichtige en ervaren artsen een geneeswijze kan zijn.”

Oort wijst daarbij op de eigenaardigheid dat als iemand eenmaal in slaap gebracht is de volgende maal nog gemakkelijker te hypnotiseren is. Daaruit blijkt volgens hem dat de gehypnotiseerde hoe langer meer afhankelijk wordt van de hypnotiseur. Het gevaar bestaat dus dat de wil hoe langer hoe zwakker wordt zodat de patient zich steeds minder kan besturen en beheersen “en er zich een slaafsche afhankelijkheid van den arts ontwikkelt”. In de handen van leken en niet-deskundigen kan de hypnose zeer gevaarlijk worden.

Opmerkelijk is dat Oort de verpleegkundigen ook over de methode van de Fransman Emile Coué vertelt. .”.. die de patienten zich zelf wil laten genezen o.a. door meermalen daags herhaaldelijk bij zich zelf
Te laten zeggen: ,,iederen dag word ik beter en beter”. Men geeft zich zelf dan een suggestie, men noemt dit auto-suggestie, in de goede richting.”

Overigens wordt de verplegenden voorgehouden dat de methode van Sigmund Freud evenmin voor hen bedoelt is: “..een dergelijke psycho-therapie een zeer ernstig iets is , dat nooit op den weg van de verpleegster liggen kan om zelf naar de diepere oorzaak van het lijden van de aan haar toevertrouwde patienten, onderzoek te doen. Onschuldig is deze methode natuurlijk geenszins: het gedurende vele uren lang spreken over sexueele onderwerpen is een groot gevaar, vooral voor hen bij wie uitingen van het sexueele leven als zoodanig, nu eenmaal moeten onderdrukt worden..”

Meer bijdragen kunnen zij aan de psychotherapie door opvoeding volgens de methode van Dr.Levy. Diens uitgangspunt is het het aankweken van voor goede voorstellingen zo dat die gevolgd worden door de gewenschte daden. Oort: “…Hier werken geestelijke, verpleegster en geneesheer met elkander samen..”

Nederland is met de opvattingen van Dr. Oort nogal vooruitstrevend ten opzichte van andere landen. Zo weet in 1956 Dr. S. Koster nog een andere taak voor de verpleegster die daarmee weer terug lijkt te zijn bij de gestichtsoppassers uit Charcot’s tijd. Het is een rol waarmee Koster het overigens helemaal niet eens is: ”..Bij de behandeling van vrouwen wordt door veel schrijvers (Forel, Bernheim, Liébeault, Schultz maar ook bij moderne Amerikaanse schrijvers, vooral tandartsen, aangeraden, haar te verzoeken, een vertrouwd familielid of vriendin bij de hypnose mede te brengen of wel zelf voor een derde persoon te zorgen. Dat zou de assistente of verpleegster kunnen zijn. Dit zou volgens hen nodig zijn, om ons te vrijwaren tegen mogelijke latere aantasting van onze naam door hysterische patienten. Ik geloof dat dit gevaar zeer klein is, mits wij de geppaste afstand met elke patient onder alle omstandigheden weten te bewaren en wij ons nooit, uit therapeutische overwegingen, tot geslachtelijke manipulaties laten verleiden. Een arts, over wie Heyer bericht, die, om een vrouw van haar frigiditeit af te helpen, zijn vinger tijdens de hypnose in haar vagina bracht en zo haar erotische gevoelens opwekte, haar daarbij suggererend, dat hij haar man was, moet zich niet verwonderen, als de patiente na de hypnose ook de juiste afstand niet meer weet en hem in moeilijkheden brengt.”. Het idee van een Amerikaanse arts dat hij altijd schriftelijke toestemming vroeg van ouders of voogd, alvorens een minderjarige in hypnose te brengen vindt Koster geen goed idee: “.. Dit lijkt mij de juiste weg, om de hypnose in discrediet te brengen, alsof het een levensgevaarlijke operatie betreft, terwijl de hypnose bij een geoefend hypnotiseur geen enkel risico meebrengt…”

Wat willen verpleegkundigen eigenlijk zelf?
T
ot nu toe hebben we alleen de opvattingen gehoord van artsen maar wat vinden de verpleegkundigen zelf?
Wie kunnen we beter een antwoord vragen dan Florence Nightingale. Deze grondlegster van de moderne verpleegkunde zegt in haar “Notes on Nursing,” (1860) dat er boeken vol zijn geschreven en eindeloos gesproken is over het effect van de geest op het lichaam. Zij wil nu eens vertellen wat verpleegsters nog meer zouden kunnen doen om de patienten hun gedachten af te leiden. Ze legt daarbij meer enthousiame aan de dag voor aanvullende therapie dan de meeste verpleegkundigen en artsen nu. Uitgebreid schrijft ze over de voordelen van muziek. Ten tijde van de Krim-oorlog werd muziek voorgeschreven bij allerlei vormen van oorlogsneurosen. Instrumentale muziek bleek beter dan vocale. Florence Nightingale zorgde zelf ook voor muziek en vond de vocale of instrumentale muziek weer beter dan pianomuziek, vanwege de goede effecten van de aangehouden klanken. Maar muziek alleen was niet genoeg volgens Nightingale. Ook kleur, geuren, lichamelijke activiteiten, frisse lucht en gymnastiek konden goede diensten verlenen. Ook begreep ze goed de kracht van woorden en hoe ze met hypnose de patienten op andere gedachten kon brengen om zo het genezingsproces te versnellen.

Vrouwen en kinderen eerst
En dat enthousiame lijkt bij de hededaagse collega’s van Nightingale niet veel minder. Zo weinig als er over verpleegkundigen in de rol als hypnotiseur geschreven wordt in de vakbladen van hypnotherapeuten zo vaak vinden we pleidooien in de vaktijdschriften voor de verpleegkunde.
Artikelen met titels als “Hypnosis: an alternative in pain management for nurse practitioners”. “Nurse-led gut-directed hypnotherapy”; en ”Nursing Role in Hypnotic Therapy” maken duidelijk dat er in deze beroepsgroep belangstelling is voor hypnose. Hier en daar wordt voorzichtig wat geëxperimenteerd. Opmerkelijk is dat waar er hypnose gebruikt wordt door verpleegkundigen die vooral toegepast wordt bij pijn bestrijding bij kinderen en bij zwangerschap en bevallingen.
Mogelijk heeft dit te maken met de hoge concentratie oxytocine die vooral in jonge kinderen en kraamvrouwen aanwezig is. Dit zou een voordeliger uitgangspositie kunnen zijn bij het hypnotiseren en tot betere resultaten kunnen leiden..

Kennelijk heeft de door Koster afgewezen rol als chaperonne van de verpleegkundige toch een gunstig bijverschijnsel gehad want juist in Amerika lijken verpleegkundigen er door gemotiveerd er zelf mee aan de slag te gaan.
Woody en Herr (1966, Gardner, G.G. & K. Olness,) onderzochten 102 psychologen van verschillende wetenschappelijke en klinische richtingen. 84 van twijfelden of het een goed idee was om psychologen in een basisschool hypnose te laten gebruiken als therapeutische of diagnostische techniek. Ze zagen er meer heil in als dat op een middelbare school gebruikt zou worden.
Opmerkelijk is dat veel volwassenen vooral positief staan tegenover kinder-hypnose. Traphagen rapporteerde een overwegend postief standpunt hierover bij verschillende beroepsgroepen zoals onderwijzers (70%) en psychiaters (67%) Opvallende minder positief waren maatschappelijk werkers (43%). Gardner (1976) vond zeer hoge scores bij verpleegkundigen die met kinderen werken (98%) pedagogen (78%), kinderpsychologen (76%) en kinderpsychiaters (62%).
G.G.Gardner & K. Olness (1981) stellen vast dat de positieve verwachtingen van deze beroepsgroepen nog niet geleid hebben tot training in toegepaste kinderhypnose. Olness (1977) gaf trainingen in hypnose-opvoedkunde in kinderziekenhuizen. De lessen gingen over suggestie en hypnose en werden niet enkel gegeven aan pedagogen, verpleegkundigen en medische studenten maar ook aan administratieve medewerkers, secretariaatsmedewerkers en huishoudelijk personeel. De resulaten waren bemoedigend.
Gill Boyne (1982) schreef als eerste een boek over verpleegkunde en hypnose. Hij meent dat de goed opgeleide verpleegkundige een ‘naturel’ hypnotiseur is met het talent om bij ziekenhuis patienten de hypnose creatief te gebruiken. Het is immers de verpleegkundige die de patient op zijn gemak stelt en geruststelt, de medicijnen geeft en angsten verlichten.
Boyne onderscheidt 3 belangrijke redenen waarom de verpleegster het meest in de gelegenheid is voor hypnosegebruik bij patienten:

1.) De verpleegster heeft een doorlopend contact met de patient. Dokterscontacten zijn doorgaans kort en weinig frequent.
2.) Ziekenhuispatienten ontwikkelen vaak flinke hulpeloosheid en afhankelijkheid die de aanleiding kunnen zijn tot een regressie naar de kindertijd. Als dat gebeurt wordt de autoriteit van de verpleegkundige enorm vergroot en dan wordt de patient zeer vatbaar voor suggesties, opdrachten en instructies.
3.) De meeste verpleegkundigen zijn vrouw en worden vaak door de patient als plaatsvervangende moeder gezien. Dit omdat het meestal de moeder is die hen als kind verzorgde en verpleegde als ze ziek waren.

Een andere studie over hypnose en verpleging is van Armstrong (1977)
Hij bespreekt een theroretisch raamwerk voor het gebruik van hypnose en andere technieken.
Verpleegsters, zo benadrukt Armstrong, zijn door hun dagelijks werk bekend met veel soorten bewustzijndsvormen: waken, slapen, coma, coma, lethargie, anasthesie, en de psychoapathische en neurologische staat waarin een patient zich bevindt.
Een “altered state” verschilt zowel kwalitatief als kwantitatief van de normale staat van iemand.
en kenmerkt zich door gedrag dat ook afwijkt van iemands normale doen en laten.
Armstrong wijst op een aantal technieken beschikbaar zijn zoals relaxatie, meditatie, Simonton’s interventies met kankerpatienten, en biofeedback die allemaal gebruikt kunnen worden door de verpleging om informatie te vergaren over de relatie tussen de lichaamsfysiologie en de mentale activiteiten.

En niet onbelangrijk: wat willen de patienten zelf?
H.B. Crasilneck en J.A. Hall zijn daarover optimistisch. Zij menen dat het publiek zich steeds bewuster wordt van de voordelen van hypnotherapie. Omdat therapeuten en specialisten uit diverse disciplines daarop reageren daarop met een toenemende beschikbaarheid daarvan en met beter opgeleide behandelaars.
De schrijvers halen een onderzoek aan van Macintosh and Hawlney (1983) waaruit blijkt dat het publiek hypnotherapie weet te waarderen. Zij ondervroegen 10 procent van de totale bevolking van een groot medisch centrum. Daaruit blijkt dat 80 % eerder gehoord had over het gebruik van hypnose. Meer dan 36 procent zou hypnotherapie accepteren als die werd aangeraden door hun dokter. Slechts 5 % zou een behandeling met hypnose weigeren. Toch was 41 procent van de ondervraagden onbekend met de toepassing van hypnose om medische redenen.

Dichter bij huis en recenter heeft Zorgbelang Gelderland de belangstelling voor complementaire en alternatieve behandelingen onder patienten gemeten:

“Complementaire en alternatieve behandeling
Zorgaanbieders uit de reguliere zorg moeten complementaire en alternatieve behandelaars met openheid tegemoet treden en de communicatie en afstemming verbeteren.
Bij de keuze voor een behandeling kijken patiënten - zowel incidentele gebruikers van ziekenhuiszorg als mensen met een chronische aandoening - niet alleen naar de reguliere geneeskunst. Op dit moment maakt 20% van de patiënten op enig moment gebruik van complementaire en alternatieve behandelingen, zoals biofeedback, hypnose, acupunctuur,
reflex-, aroma-, massage- of kunstzinnige therapie. Patiënten ervaren deze complementaire en alternatieve behandelingen als aanvullend op de reguliere geneeskundige behandelingen, omdat de behandelaars doorgaans meer aandacht besteden aan het zich inleven in de patiënt en hem als één geheel beschouwen (lichamelijk, psychisch, sociaal en spiritueel).
Aanbevelingen
Veelal gaan mensen zelf op zoek naar complementaire en alternatieve behandelaars, maar ze kunnen deze vraag ook aan hun behandelaar uit de reguliere zorg voorleggen.
Om de kwaliteit van de zorg en behandeling te waarborgen, zou de behandelaar deze mensen kunnen verwijzen naar betrouwbare complementaire en/of alternatieve hulpverleners. Dit zijn hulpverleners met een medische of HBO-achtergrond die zijn aangesloten bij een beroepsvereniging.
Voor een goede afstemming van reguliere zorg op de zorg die complementaire en/of alternatieve hulpverleners bieden, pleit Zorgbelang Gelderland voor een open en respectvolle houding van behandelaars ten opzichte van complementaire zorg.
Zorgbelang Gelderland wil tevens bevorderen dat de patiënt of zijn naaste(n) aan beide partijen doorgeeft welke behandeling hij ondergaat. Reguliere behandelaars kunnen hier standaard naar vragen en neutraal, eventueel met aanbevelingen, op reageren. “Dit is een uitgave van Postbus 5310 •6802 EH Arnhem www.zorgbelanggelderland.nl
The Magnetic Lady to Her patient”

‘Sleep, sleep on! forget thy pain;
My hand is on thy brow,
My spirit on thy brain;
My pity on thy heart, poor friend;
And from my fingers flow
The powers of life, and like a sign,
Seal thee from thine hour of woe;
And brood on thee, but may not blend with thine.

‘Sleep, sleep on! I love thee not;
But when I think that he
Who made and makes my lot
As full of flowers as thine of weeds,
Might have been lost like thee;
And that a hand which was not mine
Might then have charmed his agony
As I another’s—my heart bleeds
For thine

‘Sleep, sleep, and with the slumber
of The dead and the unborn
Forget thy life and love;
Forget that thou must wake forever;
Forget the world’s dull scorn;
Forget lost health,
and the divine Feelings which died in youth’s brief morn; And forget me, for I can never
Be thine

‘Like a cloud big with a May shower,
My soul weeps healing rain
On thee, thou withered flower!
It breathes mute music on thy sleep
Its odour calms thy brain!
Its light within thy gloomy breast Spreads like a second youth again.
By mine thy being is to its deep
Possessed.
‘The spell is done. How feel you now?’ ‘Better—Quite well,’ replied The sleeper.—‘What would do You good when suffering and awake? What cure your head and side?—’ ‘What would cure, that would kill me, Jane: And as I must on earth abide Awhile, yet tempt me not to break My chain.’ P.B.Shelley (1792-1822)
Hypnose een mannenzaak?

Wie nu even naar binnen kijkt bij een opleiding voor hypnotherapeut of naar een adressenlijstvan hypno- praktijken kijkt, ziet direct dat er zo’n ¾ deel vrouwen zijn.
Lange tijd heeft het geleken dat Magnetisme en later hypnose een mannenzaak was. Toch ligt dat wat genuanceerder. Inderdaad was het dierlijk magnetisme in Frankrijk overwegend een zaak voor mannen. In Nederland was professor G. Bakker in Groningen een uitzondering door met een vrouwelijk magnetiseur te werken. Weliswaar tweede viool maar toch een belangrijke rol speelden veel vrouwen als somnambule of slaapster. In die rol noemden ze in trance medicijnen en aanwijzingen voor een betere leefwijze voor de patient.
In Engeland waren vrouwelijke magnetiseurs meer geaccepteerd. De dichter P. Shelley was zeer opgetogen over de behandelingen door zijn Mesmeristic Lady en vereeuwigde haar met een gedicht:
Het van het mesmerisme afgeleide spiritisme echter gaf veel vrouwen een belangrijke rol te spelen als medium internationale bekendheid kreeg bijvoor de Italiaanse Eusapia Paladino terwijl in Nederland Elise van Calcar het spiritritualisme propageerde.






Literatuur:
Boyne, Gil; Hypnosis: New tool in Nursing Practice, 1982, Westwood Publishing Company, Glendale. ISBN 0-930298-12-8
Bramwell, J. Milne, Hypnotism its history, practice and theory, London, 1903.
Crasilneck, H.B., & J. A. Hall, Clinical hypnosis, principles and applications, 2nd ed.Orlando, 1995
Erickson, M.H., Creative choice in hypnosis, volume IV, New York 1992
Forel, A., Weekblad v.h. Ned. Tijdschrift voor geneeskunde, nr. 7 / augustus 1894
Gardner, G.G. & K. Olness, Hypnosis and Hypnotherapy with children, New York,1981
Janet, P. Psychological Healing Vol. I & II, Arno Press, 1976 (transl. Les médications psychologiques, études historiques, psychologiques et cliniques sur les méthodes de la psychotherapie, 1920. Herdruk Psychological Healing 1925.)
Koster, S., Leerboek der hypnose met inbegrip der hypno-analyse, Amsterdam 1956
Pelt, J. van Hypnotism and the power within, Skeffington and Son, New York, 1951 1st ed Renterghem, A.W., Autobiografie, Goed, 1993
Warda, W.; Centralblatt für Nervenheilkunde und Psychiatrie XXV. Jahrgang. Neue Folge XIII. Band., 1902, Vogel & Kreienbrink, Berlin, Blz. 545.
Zahourek, Rothlyn P.; Clinical Hypnosis & Therapeutic Suggestion in Patient Care, 1990 (2e druk) Brunner / Mazel, New York


































Hypnosis a useful strategy for symptom relief
Sharon M. Valente RN, CS, PhD, FAAN online 21 October 2003.
Abstract Nurses are well positioned to use hypnosis to relieve symptoms, but they may lack knowledge about its clinical effectiveness. Hypnosis can help clients alleviate anxiety, reduce arousal, control behavior, and develop control when they become upset or worried. With education and supervision, psychiatric nurses in general or advanced practice can use hypnosis to help clients achieve symptom control and improve self-esteem and self-confidence.
Corresponding author. Reprint requests: Sharon Valente, RN, CS, PhD, FAAN, 346 N. Bowling Green Way, , Los Angeles, CA 90049-2818, , USA.

Journal of the American Psychiatric Nurses Association
Volume 9, Issue 5, October 2003, Pages 163-166

----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

Deze taalvirtuoos Milton Erickson zag ook een belangrijk rol weggelegd voor verpleegkundigen:

“ Als je te maken hebt met patiënten, dan denk ik dat jullie allemaal je eigen, speculatieve theoretische suggesties zouden moeten opschrijven en de inhoud en de bedoeling van elke individuele frase moeten analyseren”. “. Inhoud en bedoeling van de individuele zinnen.

Je zou dan moeten herkennen hoe je hoe je in een woord of een frase of een clause of een regel een boodschap herkent die het tegendeel is van wat duidelijke open betekenis.

“En het zou een opluchting zijn om van mij weg te zijn voor een lange, lange week van gemak in het ziekenhuis.
Ik accepteerde dadelijk vrij gemakkelijk alle tegensputteren. Toen ze was teruggekomen naar het ziekenhuis belde ik haar arts die me vertelde dat hij venen wilde langsgaan om en haar binnen een uur te zien. Zijn verklaring daarna was:”Ik weet niet wat je met die vrouw gedaan hebt maar dit is de eerste keer dat ik haar gezien heb zonder dat ze grauwde naar me als ze niet eiste dat ik haar een groter portie van een medicijn zou geven.
Verder vroeg de patiënt ook niet aan de verpleegster voor meer m, medicijn: de rest van de dag ruste ze en avonds ging ze slapen en sliep de hele nacht door zonder te vragen om een medicijn.
In overeenkomstige mijn suggestie ging de verpleegster bij haar naar binnen en zei: “De dokter zegt dat ik u van morgen deze injectie moet geven.”
I have to give you this injection. Wat dat betekent? Het betekend dat de verpleegster dit moet doen en wel deze ochtend ook al denkt ze dat het onnodig is.
Die avond zegt ze:” Ik moet u deze injectie geven voordat u gaat slapen.”en ze geeft de injectie voordat de patiënt gaat slapen. Maar de medicatie voor deze patiënt was verminderd van 6 doses van de medicijn naar één (1/4 grein morfine or morphine, 100 mg. Demerol, en Percodan) ‘morgens en één ’s avonds.
De verpleegster moet weer de exacte woorden gebruiken die ze gebruikte toen ze haar dienblad bracht: “Dit is zo lekker, het spijt me dat ik niet meer voor u kon meebrengen”

Wat betekent dit? Het betekent dat er bijvoorbeeld te weinig kip is en dat de patiënt zich te kort gedaan voelt met haar portie kip. Daardoor at de patiënt meer én ze at met meer smaak.
Je kunt natuurlijk de patiënt vragen om een betere eetlust. Je kunt vragen aan de patiënt het eten met toenemend plezier te eten maar je kunt natuurlijk de verpleegster zich laten verontschuldigen dat ze niet méér eten kon meebrengen.

“Ik zal u na dit volle glas op zijn minst een half glas melk brengen.”

De zorgvuldige zinsbouw maakt het mogelijk voor de verpleegster om twee glazen te brengen want ze had immers gezegd: op zijn minst een half glas melk na dit volle glas. Met andere woorden, de verpleegster was begrensd maar de patiënt was onbegrensd, Alles dat de verpleegster tegen de patiënt heeft gezegd was vooraf uitgeschreven en de verpleegsters werden gecoacht door de dokter zodat ze de juiste dingen zouden zeggen.

“Het spijt me maar ik kan uw bed niet eerder opmaken dan elf uur.”
De boodschap aan deze patiënt is: “Ik wil dat u tot elf uur zich ongemakkelijk voelt omdat uw bed niet opgemaakt is”

De patiënt stelt zich dus in op ‘ongemak vanaf elf uur’. Maar doordat de verpleegster om half tien komt heeft de patiënt nog geen ongemak ervaren.

Geen opmerkingen: