zaterdag 11 oktober 2008

Hypnose in de universitaire wereld

Universitaire aandacht voor ‘het verschijnsel hypnose’

Zouden ze aan de universiteiten ook lesgeven in hypnose?
We vroegen het aan 15 Nederlandse en 7 Vlaamse hogescholen en universiteiten.
Schoorvoetend kregen we antwoord van welgeteld 5 instellingen.
Dat waren de Hogeschool West Vlaanderen, de Hogeschool in Rotterdam, de Universiteit van Tilburg, de Leidse Universiteit en de TU Eindhoven.

De antwoorden verschilden nogal: De Universiteit van Tilburg laat de lezers van het TETH weten dat “er vrijwel niks aan gedaan wordt.” Om te zien of er expertise in huis is of welke literatuur wordt gebruikt adviseert de studieadviseur te kijken op de www.uvt.nl.
De Universiteit van Leiden meldt dat er geen onderwijs gegeven wordt in hypnotherapie. Wel besteedt een onderzoeker incidenteel aandacht aan het verschijnsel hypnose. In februari 2005 nog hield prof. Gerding een oratie over ‘Filosofische implicaties van grensoverschrijdende ervaringen’ waarin hij aandacht besteedt aan “het verschijnsel hypnose.” Ten overvloede wijst de Leidse persvoorlichter erop dat de professor verwijst naar Cladder, J.M. (Hypnose als hulpmiddel, 1990)
Collegavoorlichter van de Hogeschool Rotterdam biecht op dat de Hogeschool Rotterdam ‘helaas geen opleiding op het gebied van hypnotherapie aanbiedt’. Da’s inderdaad jammer.
Dat antwoord kregen we ook van de Hogeschool West-Vlaanderen. “Mochten wij verder nog iets kunnen betekenen voor u, kunt u ons altijd mailen…”
Tot slot de Technische Universiteit Eindhoven. Die wil dat we haar uit ons adressenbestand schrappen. Ook duidelijk dus.

Anders verwacht?
Hadden we anders verwacht? Nee natuurlijk niet, Het was een beetje vragen naar de bekende weg. De universitaire wereld in Nederland heeft nooit veel opgehad met hypnose.

Al in de tijd van het dierlijk magnetisme was er veel geschreeuw en weinig wol.
Bijna onmiddellijk na de introductie van Mesmers uitvinding in Nederland was het de invloedrijke Leidse hoogleraar Floris Voltelen die in niet mis te verstane bewoordingen deze nieuwlichterij verketterde. In een vlammende rede noemt hij het magnetiseren een gespeelde klucht voor verwijfde mannen.
Met dat in het achterhoofd is het mooi dat juist de Leidse Universiteit nu zo uitgebreid antwoord geeft en prof. Gerding – vermoedelijk geheel onbekend met deze voorgeschiedenis - zijn oratie stoffeert met hypnose en zelfs reclame maakt voor het boek van Cladder.

Is het ooit anders geweest?
Toch wel. Het was immers de arts F.A. Mesmer, de grondlegger van de hypnose zelf, die onder de Nederlandse hoogleraren Gerard van Swieten en Anton de Haen in 1766 zijn studie aan de Weense universiteit afsloot met zijn proefschrift ‘De planetarum influxu in corpus humanum’ .
Daarbij moet bedacht worden dat deze universiteit mede dankzij deze twee professoren, oudleerlingen van Boerhaave, tot een van de modernste universiteiten was omgevormd.
Toen Mesmer zijn werkterrein verlegde naar Parijs waren het de Franse Universiteiten, meer bepaald de gevestigde geneeskundige orde, die afwijzend reageerde. De door de koning ingestelde onderzoekscommissies werden vooral bemand met mannen die in de gevestige, universitaire, wereld hun sporen hadden verdiend en dus weinig belang hadden bij een geneesmiddel dat vrij verkrijgbaar was en waaraan weinig te verdienen viel.

In Engeland kwam het magnetisme wat langzamer op gang. In 1837 gaf de Franse baron du Potet op uitnodiging van de arts Dr. John Elliotson demonstraties van het magnetisme.
Elliotson was onder meer professor aan de Londense Universiteit en zonder twijfel een van de briljantste mannen uit de Engelse medische geschiedenis. De activiteiten van Elliotson en du Potet veroorzaakten nogal wat opwinding. Wetenschappers kwamen naar het ziekenhuis om zelf de wonderen te zien. De toeloop was zo groot dat Elliotson in de herfst van 1838 het Universiteitsbestuur toestemming vroeg om een van de collegetheaters te mogen gebruiken. Dat had hij beter niet kunnen doen want nu werd hem bevolen onmiddellijk zijn mesmeristische bezigheden te staken.
Elliotson was boos, nam ontslag en wilde niets meer te maken hebben met de Londense universiteit. Als de decaan probeert hem over te halen het mesmerisme op te geven en zijn positie aan de universiteit te behouden antwoordt Elliotson: “De universiteit is opgericht om de waarheid te vinden en te verspreiden. Al het andere is bijkomstig. Wij zouden het publiek moeten leiden en niet andersom.”

Zoals gezegd had Voltelen een flink obstakel opgeworpen aan de Leidse universiteit dus daar was voorlopig geen denken aan een studie ‘dierlijk magnetisme’. Bovendien was het dierlijk magnetisme in die tijd een speelbal van de politiek. Tijdens de Franse overheersing was men, afhankelijk van zijn politieke voorkeur, voor of tegen dit sterk met Frankrijk vereenzelvigd dierlijk magnetisme. Naar gelang de politieke wind woei werden voorstanders ineens verklaard tegenstander en andersom of hield men zijn standpunt veiligheidhalve in het midden. Dat ondervond Gijsbert Karel van Hogendorp. Hij kreeg te horen dat hij eerst zijn magnetische praktijken moest opgeven voordat hij een belangrijke overheidbaan kon krijgen.

Ook de kritische magnetiserende arts F.v.d. Breggen laat zich vanaf de vooravond van zijn benoeming tot hoogleraar aan het Amsterdamse Athenaeum Illustre niet meer uit over het dierlijk magnetisme.
Andersom van mening veranderen komt ook voor. C.H. á Roy, (1750-1833) is de huisarts van Bilderdijk en van 1808 tot 1810 de lijfarts van Koning Lodewijk Napoleon. Tot 1811 staat hij zeer afwijzend tegenover het dierlijk magnetisme. Direct na afloop van zijn dienstverband als lijfarts publiceert á Roy een verhandeling over uitwendige geneesmiddelen waarin hij zijn negatieve mening over het dierlijk magnetisme radicaal wijzigt in een zeer positieve.
Kennelijk was er in het verre Groningen en Friesland minder weerstand tegen de nieuwe geneeswijze.
Vooral in Groningen is tussen 1812 en 1824 de ‘Groninger school’ actief. Het zijn de hoogleraren H. Wolthers; P. Hendriksz, en G. Bakker die het onderzoek naar magnetisme en somnambulisme leiden en erover publiceren, Vermoedelijk kunnen zij zich in het anti-mesmeristisch klimaat staande houden doordat ze zich vooral op Duitse magnetiseurs als C.A.F. Kluge, C.W. Hufeland en de natuurfilosofie van Schelling oriënteerden. Tot navolging leidt dit echter niet en rond 1824 sterft de belangstelling daar, bij gebrek aan vooruitgang, een zachte dood.

Onze effluvien in haar, de hare in ons
Eigenlijk past de magnetische filosofie heel goed in de overtuigingen van dichter-advocaat Willem Bilderdijk maar hij heeft een hartewens: hij wil benoemd worden tot hoogleraar aan de Leidse Universiteit. In het licht daarvan kan hij zich niet inlaten met het dierlijk magnetisme. Maar Bilderdijk is een opportunist en dus is het goed denkbaar dat hij meent zijn zaak te begunstigen door zich kritisch uit te laten over het magnetisme. In een de brief aan zijn vrienden, vader en zoon, hoogleraren M. en H.W. Tydeman schrijft Bilderdijk in 1815 dat hij werkt aan een tekst over het dierlijk magnetisme en laat over zijn mening daarin weinig twijfel: “.. het is daarom dat de echtelijke omhelzing buiten de echt misdadig en onzedelijk is; omdat niet dan tussen den man en zijne wederhelft deze possessie en vereniging plaats mag hebben. Het is daarom dat de verhittende dansen en omarmingen en omzwaaiingen aan de hand van een man, voor de vrouw of het meisje zo verpestend, zo zeden en ziel verwoestend, zo Godloos kwaad is..........

Mocht Bilderdijk inderdaad de hoop gehad hebben dat hij via deze Leidse professoren zijn politiek correcte standpunt binnen de universiteit kon la ten klinken dan werd hij snel uit de droom geholpen.
H.W.Tydeman, schrijft op 10 julij 1815 aan Bilderdijk: “Uw opstel over ’t magnetismus, dat zeer treffend is en krachtig – misschien wat eenzijdig..”.
En meer dan dat: Tydeman die eerder professor was aan de Franeker Academie neemt het zelfs op voor zijn Groningse collega “…Gij zelf erkent de analogie tusschen deze genezingen en die (door nog meer onmiddelijke beheersching en overstorting, ’t zij dan door algemeen verspreide vloeistof, ’t zij animalistische vloeistoffe) van den Zaligmaker en de Apostelen; welke toch Bilderdijk: effluvien in haar Geen egeheel heilig waren, en er zijn zeer brave magnetiseurs, b.v. prof. [G.] Bakker te Groningen; zoo ook meen ik, wijlen Wienhold te Hamburg, die zeker niets onzedelijks overstortten…”
Wat Bilderdijk kennelijk niet weet is dat de Franeker Academie aan Bakker, voordat hij naar Groningen ging, een leerstoel heeft aangeboden.

Knorrig reageert Bilderdijk daar op: “….. Dat de strijking der lijdende deelen heilzaam is, wisten den Ouden en oefenden haar als geneesmiddel en met effect. Maar een vrouw te benaderen om onze effluvien in haar, de hare in ons te doen overgaan, of met dat effect, is a d u l t e r i e ; het oogmerk zij wat het wil. – En dit behoort meê tot het strafbare en God vertoornenende in het dansen….”
Het gewraakte artikel laat Bilderdijk dan maar in een la liggen. Pas na zijn dood is het, door zijn adept Isaac Da Costa, uitgegeven.

Hypnotisme, een herkansing
Dat de Engelse universiteiten na Elliotson en de zijnen niet staan te trappelen om het magnetisme nog eens binnen te halen is begrijpelijk maar als in Schotland James Braid (1795–1860) in 1841 een interessante ontdekking doet komt de belangstelling toch weer terug.
Braid vindt uit dat het magnetisme waarop Mesmer zijn theorie baseerde niet bestaat en dat hij dezelfde slaapachtige toestand, waar vooral Markies de Chastenet de Puységur mee werkte kan oproepen zonder passes. Om duidelijk te maken dat hij iets anders voorstaat, noemt hij het hypnotism. Dat leidt tot een korte opleving waaraan ook de universiteiten meedoen. Behalve John Elliotson (1791—1868) zijn ook James Esdaile (1808-1859), William Benjamin Carpenter (1813–1885), en John Milne Bramwell (1852-1925) korte of langere tijd verbonden aan de universiteit.

In Frankrijk
Als in Frankrijk A.A.M. Liébeault (1823-1904) rond 1860 in zijn huisartsenpraktijk tot dezelfde conclusie komt en zijn patiënten met suggestie behandelt leidt dat, na geruime tijd, ook daar tot tot hernieuwde belangstelling bij de Franse universiteiten.
Vooral de benoeming aan de Salpetrière van Jean Marie Charcot (1825-1893), als eerste in de wereld, tot hoogleraar in de psychiatrie en neurologie geeft hem een platform voor zijn hypnose-onderzoek en theorie. Samen met zijn volgelingen Gilles de la Tourette en Brouardel draagt hij de mening uit dat hypnose een uiting van hysterie is. Dit laatste als onderscheiding van de “Nancy School", of de "Suggestie-school”. Die is het met Liébeault eens en meent onder aanvoering van prof. Bernheim en zijn collegahoogleraar de jurist prof. Jules Liégeois dat hypnose een alledaags verschijnsel is dat opgeroepen kan worden met suggestie.
Ook in Duitstalige landen is in universitaire kringen de hypnose onderwerp van studie en gesprek. Belangrijke namen zijn daar Schrenck Notzing, Krafft Ebing, A.Forel en A. Moll.

In Nederland
In Nederland komt de belangstelling voor het hypnotisme schoorvoetend op gang.
De vinding van Braid krijg hier weinig aandacht en pas als A.W. van Renterghem, F.van Eeden en A. de Jong belangstelling krijgen voor het werk van Liébeault, Charcot en H. Beaunis blaast Nederland op het therapeutisch vlak haar partijtje mee. De universiteiten laten het dan nog steeds afweten en Nederland loopt ook met de benoemingen van hoogleraren psychiatrie & neurologie achter.
Pas in 1893 stelt de Utrechtse universiteit Cornelis Winkler (1855-1941) aan als hoogleraar Neurologie en psychiatrie. Hij is als biologisch psychiater vooral geïnterresseerd in de neurologie. Hoewel hij slechts twee jaar aanblijft en doordat zijn opvolgers ook weinig belangstelling hebben voor hypnose werd daar geen aandacht aan besteed.
Ook hier is de verdeeldheid tussen psychologisch en biologisch kamp een patroon waarin het hypnotisme zich moet schikken. De splitsing in twee aparte leerstoelen voor neurologie en voor psychiatrie brengt hierin weinig verbetering.
Andere universiteiten volgen het Utrechts voorbeeld. In 1899 krijgt Leiden Dr. G. Jelgersma als hoogleraar psychiatrie en in 1903 is Groningen aan de beurt om een professor in de psychiatrie te mogen inwijden. Dat wordt Dr. E.D.Wiersma die daar eerder werkte als lector in de neurologie en psychiatrie. Daarmee zijn alle rijksuniversiteiten voorzien van een leerstoel psychiatrie. Toch staat alleen Wiersma open voor de hypnose.
Met filosoof en psychologieprofessor G. Heymans sticht hij de Nederlandse school voor experimenteele psychologie en laat zien dat hypnose ook voor de experimentele psychologie interressant kan zijn.
Hij betoogt dat de hypnotische bewustzijnsvernauwing grote overeenkomst vertoont met de hysterische bewustzijnsvernauwing. Daar de hypnose door suggestie verkregen wordt zullen hystericae gemakelijk in hypnose komen. Maar ook normale, heel verstandige mensen kunnen volgens Wiersma in hypnose komen. Zij die er van overtuigd zijn door de hypnose tot verlichting te komen van hun lichamelijk lijden, komen vaak gemakkelijk onder de invloed van hypnose. Wiersma lukt het herhaaldelijk carcinoomlijders van maag, blaas etz. ’s Avonds in diepe hypnose te brengen en hen een deel van de nacht door te laten slapen. Wiersma staat een eenvoudige techniek van hypnotiseren voor.

Internationaal hypnotisme
In 1889 besluit het ‘Congres de l’Hypnotisme’ in Parijs eenstemmig dat het nodig is om aan de hogescholen de suggestieleer te onderwijzen. Vooral het benadrukken vanuit psycho-fysiologisch oogpunt kan voor het geneeskundig onderwijs van grote theoretische waarde zijn.
Na dit krachtdadig optreden van het congres wordt het stil rond dit onderwerp.

“Geen wonder” schrijft August Forel daarna in het ‘Zeitschrift für Hypnotismus. “…De leraren van de Universiteiten zijn conservatief. Ze zijn wars van veranderingen en houden vast aan tal van oude gebruiken.“ Er worden weliswaar aan een paar hogescholen zoals in Parijs, Berlijn en Zurich wat kleine vrijwillige cursussen over suggestietherapie gegeven maar dat vindt Forel

Hij vindt ook dat de studenten geneeskunde met veel te veel wetenschappelijke details volgepropt worden. Daardoor zien ze door de bomen het bos niet meer en verliezen ze voor het praktisch werk hun kompas.
Forel betreurt het dat de gediplomeerde arts niets anders is dan een medisch gevormd speculerende koopman die zelfs niet weet dat meer dan 70% van de kwalen waarvoor hij geconsulteert worden uit zichzelf geneest dankzij de suggestieve werking van het voorgeschreven geneesmiddel. Forel: Het is inderdaad slecht gesteld met het medisch onderwijs aan de universiteiten: “De ongehoorde hoeveelheid detailzaken heeft een onhoudbare situatie geschapen. Al is de student nog zo intelligent, hij kan niet meer alles bevatten. De studietijd voldoet niet meer. De student loopt het risco grijs en seniel te zijn voordat hij afgestudeerd is.
Daarnaast dient zich in de loop van de tijd een nieuwe medische beroepsgroep aan:
de specialisten. Ook daarmee is Forel niet onverdeeld gelukkig. Zij ontberen volgens hem het zo noodzakelijke inzicht in de samenhang van het menselijk lichaam en geest. Om dat aan te tonen geeft hij in het Zeitschrift für Hypnotismus een overzicht van de behandelingen door 8 verschillende specialisten van eenzelfde , hypochondrisch’ ziektebeeld.
De maagspecialist behandelt de patient als lijder aan een chronische maagcatarrh. De keel-neus-arts ziet allerlei aantastingen van het neus en keel slijmvlies. De collega oorspecialist behandeld de patient als iemand met evenwichtsstoornissen en problemen met het trommelvlies en de oogarts constateert een aantasting van de retina. Forel benadrukt dat hij dit niet overdrijft. We kunnen het specialistendom natuurlijk niet afschaffen, het heeft grote vooruitgang geboekt in de kennis van afzonderlijke organen. Al zou de politiek, vindt Forel, een middel moeten bedenken om de tomeloze geldzucht van sommige specialisten een halt toe te roepen.

De fragmetatie van de medische kennis houdt ook de kennis van geestesziekten tegen. De kennis van geestesziekten bestaat nu ongeveer uit de kennis van de sleutels van een krankzinnigengestichtbewaarder.
“En dat is geen wonder” zegt Forel: “..Hoe kun je psychiatrie en psychopathologie begrijpen als je niks weet van psychologie en hersens”en “..hoe kan een arts een goed begrip hebben van het functioneren van een lichaam of lichamelijke storingen als hij niets weet van hersenen en psychologie.
Hypnose en suggestie zijn bij uitstek geschikt om de samenhang tussen praktische geneeskunde en psychologie te zien. Puur wetenschappelijk vindt Forel horen hypnose en suggestie bij psychologie en psycho-physiologie en kunnen daar verhelderend werken. De therapeutisch toepassing acht hij nog niet eens van het grootste belang. Natuurlijk heeft de hypnose in veel bijzondere gevallen goed gewerkt maar er zijn tal van andere gebieden waar hypnose en suggestie ook waardevol kunnen zijn.
Het drukke bestaan van de privat-docenten en de academische gebruiken maken het niet gemakkelijk de hypnose ingang te doen vinden. Bovendien ontbreekt het de privat-docenten aan klinische instituten. Maar zegt Forel de suggestiefbehandelingen laten zich ook goed demonstreren als een ambulatotische demonstartiecursus op vaste tijdstippen. Het grootste probleem is misschien het gebrek aan sofa’s en fauteuils in de collegezalen voor de patienten. En als de universiteit op dit punt zich stiefmoederlijk gedraagt, kom je met kussens en banken in een privéwoning ook een heel eind. Forel waarschuwt dat de suggestietherapie aan de universiteit geen eenzijdige op de therapiepraktijk gerichte routinecursus mag worden. De verbinding met colleges theoretische psycho-physiologie moet blijven.

Hypnose-les aan een Nederlandse universiteit
Nederland en Belgie zijn daar nog niet aan toe.
Een proefschrift over het hypnotisme wordt Van Eeden afgeraden door zijn promotor prof. Pel. Zelfs stelling VII, de enige opmerking over hypnose in zijn proefschrift over kunstmatige voeding van tbc-patienten, waarin hij zegt dat de onderzoekingen van Bernheim, Richet, Charcot en anderen omtrent hypnotisme en suggestie grote belangstelling verdienen werd hem niet in dank afgenomen. Niet wetenschappelijk, oordeelde Pel. Overigens wordt 't binnen enkele jaren een bijna modieus verschijnsel om in proefschriften gewag te maken van het hypnotisme. Zo schrijft A. Aletrino in 1889 zijn proefschrift en een van de twaalf stellingen luidt :"Bij de studie der medicijnen is het wenschelijk dat aan de studenten gelegenheid gegeven Arnold Aletrino worde, zich te overtuigen van de werking en de wijze waarop hypnotiseeren en suggesteeren geschiedt." Ook onder studenten in de rechten groeit de belangstelling.
In 1889 promoveert I.A. Höfelt in Leiden op het proefschrift 'Het hypnotisme in verband met het strafrecht.' In 1890 volgt W. Boekhoudt in Groningen met 'De beteekenis van Hypnotisme en Suggestie in ons Strafrecht en strafproces'. Deze laatste heeft zich verzekerd van de hulp van Van Renterghem, De Jong en Van Eeden.

Rond 1920 meent S. Koster te weten waardoor er zoveel mensen hun heil zoeken bij kwakzalvers: ”…Een der belangrijkste oorzaken hiervan is zeer zeker het gemis aan de allereenvoudigste kennis bij de meeste artsen van de invloed van suggestie. Van hypnose, de toestand waarin suggesties zo bijzonder werkzaam zijn, hebben nog maar weinig artsen een klare voorstelling, zoals ik uit ervaring weet…” En Koster weet ook hoe dat komt: “…Het ligt aan de medische opleiding. In mijn studentenjaren werd zelfs nooit het woord hypnose genoemd in de colleges.”
Maar Koster laat het niet bij kritiek. In 1921 krijgt hij van professor Wertheim Salomonson toestemming om aan Werthein Salomonson studenten geneeskunde een hypnosecursus te geven in de neurologische Universiteits-kliniek in Amsterdam. Van 1921 tot 1924 geeft Koster ook een hypnosecursus voor meergevorderde geneeskundestudenten en enkele medici. Deze cursus bestaat uit zowel een theoretisch deel als een praktisch deel. Zijn derde cursus werd door 44 studenten gevolgd.
Nadat Koster niet langer de assistent is van Werthein Salomonson stopt hij ook met het hypnose-onderwijs. Later zou Koster verzuchten: “..Vergeleken met de studie van de hypnose in de V.S. en de geregelde privé-cursussen in deze behandelingsmethode maakt ons land, waar de hypnose, behalve in Leiden, aan de universiteiten wordt doodgezwegen, geen vooruitstrevende indruk…”
Toch lijkt het tij te keren. Als Van Wulfften Palthe in 1929 bij de aanvaarding van zijn hoogleraarsambt in Batavia een rede houdt over psychotherapie wijst hij daarin op de grote waarde van de hypnose en in Groningen begint in 1937 professor van der Scheer met een assistent in de Universiteitskliniek hypnose toe te passen. In Leiden wordt dan al een paar jaar door professor E.A.D.E. Carp theoretisch én praktisch de hypnose onderwezen. Bij Carp studeert in 1937 B. Stokvis af op zijn monumentale proefschrift ‘Hypnose, Psyche, en Bloeddruk’. Hij publiceert daarna nog veel over hypnose.
Aanvankelijk wordt de opkomst van de hypnose belemmerd door de biologische psychiatrie. Maar nadat het tij daar keert blijkt de psychoanalyse een concurent.
De latere professor A. J. Westerman Holstijn is korte tijd medewerker in de hypnose-kliniek van A.W. van Renterghem maar kiest al snel voor de psychoanalyse.

Kun je hieruit iets concluderen?
Ja, zeker. Op de eerste plaats dat de voorlichting door de Nederlandse universiteiten een stuk beter kan.
Wat betreft het hypnose-onderwijs is er sedert Koster in 1921 zijn cursus gaf wel een en ander veranderderd. De door hem zo fel begeerde universitaire hypnoseleergang is er nog niet maar intussen heeft de door B. Stokvis en Breukink opgerichte NVVH een internationaal gewaardeerde opleiding voor academici. Daarnaast is er een een brede baaierd van opleidingen op HBO-niveau waarin alle richtingen zijn vertegenwoordigd.
De kracht en tegelijk de zwakte daarvan is dat ze allen alleen opleiden voor klinische toepassingen. Ze leiden op tot hypnotherapeut of bieden een theoretische basis en complementaire vaardigheden aan veelal academisch geschoolden zoals psychologen, psychiaters en huisartsen. Universiteitsstudenten van diverse diciplines die geen, of nog geen, volledige leergang willen volgen of alleen een theoretische studie ambieren wordt nu geen optie geboden.
Dankzij de universiteitsvoorlichters weten we nu dat de universiteiten een paar belangrijke gebreken kennen als het gaat om hypnose.
Eerst is het gebrek aan coördinatie van wat er wèl gebeurt aan onderzoek en publicatie. Voorts ontbreekt een gestructureerd, samenhangend onderzoeksprogramma naar hypnose en haar toepassingen. Vooral dit laatste is jammer.
Nooit eerder waren er in Nederland en België zoveel vrijgevestigde hypnotherapeuten met een beroepsopleiding en hoge organisatiegraad. Ook blijken vakorganisaties en bladen open te staan voor vernieuwing en wetenschappelijke ondersteuning. Een ‘eigen’ hoogleraar zou een inspirerende en bindende factor kunnen zijn.

Overzicht van medewerkers aan Nederlandse universiteit met belangstelling en ervaring met hypnose.
Universiteit Naam Activiteiten & publicaties

Leiden Prof.dr. Ph. Spinhoven (Co-0 auteur van tal van boeken en artikelen o.m ‘Hypnosis and pain control’ (1989)
Leiden Prof.dr. E Hoencamp Oud-voorzitter van de NVVH; voorzitter Raad van beroep’.
Leiden Prof. dr. A.J.W. van der Does Onder meer onderzoek naar pijnbestrijding met hypnose op het brandwondencentrum te Beverwijk
Utrecht Em. Prof. dr. C.A.L. Hoogduin. Oud-voorzitter van de NVVH; Medeoprichter tijdschrift ‘DTH Directieve Therapie en Hypnose’ (Nu DTH)
Utrecht Prof. dr. Joost Vijselaar Auteur van o.m ‘De magnetische geest. Het dierlijk magnetisme 1770-1830’
Utrecht Prof.dr. Onno van der Hart. Int. erkend dissociatiedeskundige; Auteur van o.m ‘Trauma, dissociatie en hypnose : Handboek.
VU A’dam dr. N.Draijer Universitair hoofddocent en onderzoekster van MPD en auteur van tal van artikelen.
VU A’dam Em. Prof. dr. R. van Dyck Proefschrift ‘Psychotherapie, placebo en suggestie’; (Co-) auteur van o.m ‘Hypnose en hypnotherapie’.
Niet onvermeld mogen blijven dr. F.C. Moene die in 2004 afstudeerde op haar proefschrift ‘Hypnosis and conversion disorder: assessment and treatment issues’ en E.R.S. Nijenhuis Ph.D. meervoudig onderscheiden voor zijn werk als klinische psycholoog , dissociatie-onderzoek en als auteur van onder meer ‘Leertheorie als kader en hypnose als hulpmiddel bij de behandeling van ernstige dissociatieve stoornissen’


Wat is een bijzondere leerstoel? Een bijzondere leerstoel is een tijdelijke hoogleraarplaats (meestal voor een dag in de week) die door een externe instantie aan een universiteit wordt aangeboden. Die instantie betaalt het salaris, zodat het voor de betreffende universiteit dus (op wat bijkomende kosten na) om gratis leerstoelen gaat.
Het fenomeen bijzondere leerstoel staat al sinds 1905 in de wet. De calvinistische voorman Abraham Kuijper wilde zo levensbeschouwelijke (lees: christelijke) stromingen een stem geven aan de openbare universiteiten. Tegenwoordig maakt een zeer uiteenlopend scala aan organisaties en bedrijven gebruik van de mogelijkheid om een bijzondere leerstoel aan een universiteit te vestigen. Voorbeelden zijn: het RIVM, Deloitte& Touche, de Vereniging van Ouders van Couveusekinderen en de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen.
Een organisatie van buiten komt meestal met een voorstel bij een faculteit, die bekijkt of de voorgestelde leerstoel een welkome aanvulling is op het bestaande curriculum en of hij niet op het terrein komt van een bestaande leerstoel. Als alles in orde is, wordt de stoel gevestigd en mag de organisatie een voordracht doen. Een aspirant bijzonder hoogleraar moet voldoen aan dezelfde eisen als een gewoon hoogleraar, en wordt voor een periode van vijf jaar aangesteld. Eén maal verlengen met een tweede termijn van vijf jaar is mogelijk. Daarna kan de bijzondere leerstoel worden omgezet in een gewone leerstoel of opgeheven.

Literatuurverwijzingen Bakker, G. ,H. Wolthers & P. Hendr, Bijdragen tot den tegenwoordigen staat van het animalisch Magnetismus in ons Vaderland Tweede stuk.
1818 , W. van Boekeren, Groningen, 1 ed.,
Berillon, Edgar Premier Congrès International de L'Hypnotisme Expérimental et Thérapeutique
1889 , Octave Doin & Fils, Paris, Boekhoudt, W. De beteekenis van hypnotisme en suggestie in ons strafrecht 1890 , Coop. Handelsdruk.Leeuwarden Forel, Aug. Der Hypnotismus in der Hochschule
1894, Zeitschrift für Hypnotismus, Zeitschrift für hypnotismus psychotherapie sowie psychopathologische und psychopathologische forschungen. Jaargang IV, Heft 1. Forel, A. Der Hypnotismus. oder die Suggestion und die Psychotherapie
1921 , Ferdinand Enke, Stuttgart, 10 ed., Hofelt, I.A. Het hypnotisme in verband met het strafrecht
1889 , S.C.van Doesburgh,Leiden, 1 ed.,
Joosse, K. Arnold Aletrino Pessimist met perspectief
1986 , Thomas Rap, Amsterdam, 1 ed., Koster, S. Hypnose in de geneeskunde
1926 , Koloniale Boek Centrale A'dam., 1 ed.
Koster, S. Leerboek der hypnose met inbegrip der hypno-analyse
1956 , F. van Rossen, Amsterdam, 3 ed.
Koster, S. Leerboek der hypnose
1938 , F. van Rossen, Amsterdam, 1 ed., Renterghem, A.W. van Liébeault en zijne school
1898 , F.van Rossen, Amsterdam, 1 ed.,
Stokvis, B. Hypnose, Psyche en Bloeddruk
1937 , De Tijdstroom,Lochem, 1 ed.,
Tydeman, H. W. T. (ED.). Briefwisseling van Mr. W. Bilderdijk met de hoogleeraren en Mrs. M. en H. W. Tydeman gedurende de jaren 1807 tot 1831.
Van Druten & Bleeker, Sneek 1866-1867.
Vijselaar, J. Sluimer en trance
1992 , Ned. centr. Geestelijke volksgezondheid, Utrecht, 1 ed.,
Winkler, C. Herinneringen van Cornelis Winkler 1855-1941
1947 , Van Loghum Slaterus, 1 ed.,


© Johan Eland. (Eerder gepubliceerd in het Tijdschrift voor Educatieve en Therapeutische Hypnose.

Geen opmerkingen: