zaterdag 11 oktober 2008

De veelzijdigheid van braken


Terug naar de hypnosebibliotheek
©Johan Eland

'Aan een eigenaardige ziekte was hij gestorven. Dat was begonnen met een soort van kitteling in zijn slokdarm, als een begin van verkoudheid. Het deed hem hoesten, herhaaldelijk en hardnekkig, maar steeds droog; en hij werd er nijdig onder en schudde soms gesard het hoofd, terwijl hij hard met de vuist op zijn borstbeen klopte, alsof daar, diep, iets zat, dat hij maar niet weg kon krijgen. Er zat daar werkelijk iets, beweerde hij, net een balletje dat hij er duidelijk voelde, iets dat onophoudelijk op en neer bewoog, alsof het wilde bovenkomen en niet kon'
(Fragment uit ‘t Bolleken’ (1906) van Cyriel Buysse)
Meneer Vitál is de enige erfgenaam en aanvankelijk zéér vitale neef van een bejaard rentenier - Nonkelken - die ten ondergaat door jarenlang overdadig genot van de goede dingen des levens, vooral van te veel jenever en te veel van zijn jonge kamermeid Flavie. Zoals de dorpsarts het lapidair samenvat: 'L'Alcool et Flavie', die hebben Nonkelken geknakt. De titel van deze kostelijke korte roman verwijst naar de slokdarmverzwering, gevolg van drankmisbruik, die aanvoelt als een bolletje dat de keel verschroeit. Hoewel meneer Vitál zich zeer bewust is van de oorzaken van de ondergang van zijn oom, gaat hij na verloop van tijd toch dezelfde weg op.


* Glóbus hystéricus, het gevoel alsof een uit de maag opstijgende bal i.d. keel blijft steken, voorkomende bij nerveuze toestanden (M.B. Coëlho & G.Kloosterhuis: Zakwoordenboek der geneeskunde, Elsevier, Amsterdam,1996)

......

Vrouw ondergaat hypnose voor huwelijk.
In juni van dit jaar was in kranten te lezen dat de Britse Emma Pelling zich zou laten hypnotiseren om te kunnen trouwen. De 19-jarige leed aan emetofobie, oftewel de vrees om over te geven in het openbaar. De vrouw liep deze angst op toen ze als 5 jarige op school in het openbaar had overgegeven. Pelling stelde haar huwelijk met de 21-jarige acteur Gareth Heale al eens uit omdat ze bang was om voor het altaar te moeten kotsen. "Ik heb er nachtmerries over. Ik zie me al ziek worden, de kerk uitrennen en mijn toekomstige achterlaten aan het altaar," “Ik hou van mijn verloofde maar kan niet met hem trouwen en hoop dat de hypnotherapeut mij kan helpen.”


Trouwen & braken
Trouwen en braken is een combinatie die vaker voorkomt. Een van de eerste publicaties over moderne hypnotische behandelingen van seksuele problemen komt van Erickson en Kubi. Zij doen daarin verslag van een behandeling van verminderde seksuele lust. In drie uitgebreide hypnotische sessies behandelt Erickson een vrouw met wat tegenwoordig een primaire seksuele afkeer heet. Zoals voorgesteld omhelst haar verloofde de 23-jarige vrouw en kust haar. Dit veroorzaakt braken en daarna een ernstige en hardnekkige depressie. Erickson benut op briljante wijze de waarden die de vrouw van haar moeder heeft geleerd. Heel voorzichtig helpt hij haar zich te realiseren dat als haar moeder langer geleefd had zij de seksuele opvoeding van haar dochter zou hebben voltooid zoals dat passend is bij een jong volwassene.
Braken, kotsen & overgeven
Eigenlijk is braken een vreemd verschijnsel. Soms is het een pijnlijke en smerige bezigheid en wordt het gezien als een symptoom van een ziekte maar ook kan het als een opluchting ervaren worden en een manier om het lichaam te verlossen van schadelijke stoffen.
Soms, zoals bij migraine, is het niet duidelijk wat de zin is van het begeleidend braken.
En wat te denken van opzettelijk opgewekt braken bij anorexia en boulimia.
Logisch dus dat het In de praktijk van artsen, psychologen en psychotherapeuten veel aan de orde komt. Als klacht maar ook als hulpmiddel.
Deze veelzijdigheid van braken zien we gedurende de geschiedenis van de hypnose terug.
Al direct bij de magnetische behandeling door Mesmer en zijn volgelingen zien zij het braken als een gunstig teken. Zij menen dat de behandeling aanslaat als de patiënt in een opgewonden toestand komt waarin hij schreeuwt, huilt of lacht en er allerlei lichamelijke reacties als hoesten en braken optreden. Mesmer ziet die als positieve gevolgen van zijn methode en noemde ze 'crises salutaires'.
In 1907 verschijnt van de Fransman Pierre Janet een boek over de belangrijkste symptomen van hysterie. Hij schrijft daarin dat hysterisch braken bijna net zo erg is als anorexia en dat het de oorzaak is van menig sterfgeval. Janet wijst erop dat hoewel het bijna altijd de voorafgaande symptomen verergerd het braken meestal niet afhankelijk van de hysterie. Wat deze vorm van braken karakteriseert is volgens Janet dat ze optreedt lang na de oorzaak en dat het braken ongelofelijk snel en gemakkelijk verloopt. Het doet zich voor direct na de maaltijd en wordt voorafgegaan door weinig misselijkheid.
Een andere kenmerk van hysterisch braken is dat de patienten het niet kunnen verdragen als het braken tegengehouden wordt. Als ze door welke oorzaak dan ook verhinderd worden te braken vertonen ze grote angst, kronkelen ze in alle bochten, klagen over allerlei, krijgen een grote hysterisch aanval en raken uiteindelijk bewusteloos.
Een bijzondere vorm van braken die Janet noemt is het braken van bloed. Volgens Janet zijn deze neuropathische maagbloedingen symptoom van hysterie en vaak samenvallen met de menstruatie. Over deze gevallen zegt men dat deze vrouwen menstrueren door hun maag. Janet wijst erop dat deze diagnose steeds minder voorkomt en artsen vaker maagzweren constateren zoals bij de vrouw die na de dood van een familielid begon bloed te braken en bij een operatie een echte maagzweer bleek te hebben.

Stuk spek
S. Koster (1956) boekt goede resultaten met zijn hypnotische behandeling van veelvuldig braken. Een zeer merkwaardig geval dat hij in behandeling krijgt betreft een 14-jarig meisje, dat gewoonlijk 4 of 5 dagen en nachten achter elkaar braakt, waarna zij 8 dagen vrij ervan is.
Het braken begon toen zij 1 ½ jaar was en nooit is ze langer dan 14 dagen vrij van braken.
Aan het eind van elke periode lijkt zij stervende, zij heeft dan 4 of 5 dagen niets kunnen eten of drinken en is door het aanhoudend braken zeer ondervoed geraakt.
Het meisje was al tevergeefs in 5 klinieken opgenomen geweest en worft ten einde raad bij Koster aangemeld met de diagnose ‘maagneurose’. Koster merkt echter op dat het meisje voor het braken hoofdpijn heeft en lichtschuw is. Hij stelt de diagnose migraine en behandelt het meisje met hypnotische suggesties gericht op migraine: “…Zij wordt ongeveer 8 maanden, 1 tot 2 malen per week, daarna ongeveer 1 jaar, 1 tot 4 malen per maand, in afnemende frequentie, uitsluitend met hypnose behandeld. Binnen enkele weken blijven de aanvallen weg en zijn weggebleven: “…ook nog 3 jaren na de behandeling, toen ik bericht van haar kreeg, dat zij in een goede betrekking als juffrouw voor de huishouding werkte. Nog nooit heeft mij een stuk spek zo lekker gesmaakt, als dat, welke haar vader, een boer, mij stuurde, na afloop der behandeling…”
Braken en misselijkheid komen vaak voor als bijverschijnsel van chemotherapie bij kanker. Fortuin (1992) onderscheidt misselijkheid en braken vóór en ná de chemotherapie.:”..Bij voormisselijkheid en –braken (VMB) speelt conditionering een belangrijke rol. Het valt dus te verwachten dat men bij de toepassing van hypnose vooral succes zou kunnen hebben bij VMB..” Fortuin legt aan de hand van praktijkvoorbeelden uit dat zowel leeftijdsregressie als met leeftijdsprogressie goede technieken zijn om VMB te behandelen.
Ook misselijkheid en overgeven na de behandeling zijn volgens Fortuin goed te behandelen met hypnose. Een cassettebandje met bv herinneringen aan een prettige vakantie doet daarbij goed werk. Dat resultaat kan worden versterkt met posthypnotische suggesties zoals: :’…Als U last krijgt van misselijkheid dan is dat van voorbijgaande aard. Daarna zal er een periode komen van toenemende rust en ontspanning, waarin u voldoende energie zult krijgen om te herstellen..”
Ook Vicki E. Keller van de Universitaire school voor verpleegkunde ziet een rol weggelegd voor hypnose bij misselijkheid en braken als bijverschijnsel bij anasthesie en chemotherapie. Vooral bij kinderen moet ook aandacht geschonken worden aan gevolgen van braken als uitdroging, gewichtsverlies en emotionele stress. Zij vindt dat vooral de verpleegkundigen daarbij ingeschakeld moeten worden en sluit naast farmacologische hulp ook muziektherapie en progressieve spierontspanning niet uit.

Verslavingen
Braken is, vooral onder invloed van de psychoanalyse, ook in symbolische zin verklaard als het uitwerpen van foute ingevingen en verkeerde opvattingen.
Daarop voortbordurend kun je braken ook als bondgenoot van de behandelaar zien zoals bij de hypnotherapeutische hulp bij alcoholisme.
Uit de tijdschriftverslaggeving van de Russische Sofya Kovalevkaya weten we door een demonstratie door de Fransman Luys het volgende “
“Nu begint het meest interessante en belangrijkste deel van de experimenten” zegt Luys. Deze experimenten moeten het effect van geneesmiddelen op hypnotische subjecten aantonen. (Actie door aanraking). Luys pakt uit een kast een ‘testfles’ gevuld met brandewijn en houdt die tegen de nek van de patiënt. Na niet meer dan een paar minuten of misschien zelfs seconden begint het wasem op de fles effect te sorteren: Ester wordt dronken. Hoe ze het doet mag God weten maar ik moet bekennen dat ze schokkend realistisch de bijbehorende verschijnselen vertoont. Alle graden van alcoholvergiftiging passeren de revue.
Haar mooie, kleine gezichtje loopt rood en lelijk aan, haar ogen worden slaperig, haar onderlip hangt en haar spraak klinkt beneveld. Een idiote lach verschijnt op haar gezicht. Tenslotte kondigen heftige krampen het braken aan. Op dit punt besluit Luys dat het tijd is het experiment te stoppen.
In een oogwenk, nog voor ze de testfles met brandewijn van haar nek hebben genomen, lijkt het alsof Ester nog nooit dronken is geweest. Ze wrijft haar ogen en kijkt ons weer aan met haar gebruikelijke sluwe blik….”

Een tiental jaren na de demonstraties door Luys is het vooral de Engelsman Charles Lloyd Tuckey die bekend wordt door zijn onderzoek naar de mogelijkheden om met hypnose alcoholisme te behandelen.
Hij, J.M. Bramwell en A. Forel zijn gespecialiseerd in de behandeling van alcoholisme en andere verslavingen. Deze veel voorkomende ziekten hebben ook de warme belangstelling van Wetterstrand, Voisin, Ladame en Fontan. Eind 1898 meldt Tuckey dat hij 93 gevallen heeft behandeld. 25 ervan zijn na twee jaar nog steeds drankvrij en door hem volledig genezen verklaard. Ook de rest verbeterde maar viel binnen een jaar terug in zijn oude kwaal.
Toch moet Tuckey toegeven dat zijn resultaten verbleken bij die van de Russische arts Dr. A.A. Tokarsky die beweert 80 % van zijn patiënten te hebben genezen. Het gaat om 700 personen die daarvoor minstens een liter wodka per dag dronken en na de behandeling tenminste een jaar van de drank afbleven.
Tijdens een bijeenkomst in 1892 van de British Medical Association in Nottingham houdt Lloyd Tuckey een toespraak die nog datzelfde jaar, aangevuld, als boekje gepubliceerd wordt onder de titel ‘The Value of Hypnotism in Chronic Alcoholism’. Hierin vertelt Tuckey over de resultaten van Van Eeden en Van Renterghem met de behandeling van vijf gevallen van chronisch alcoholisme met hypnotische suggestie tussen augustus 1887 tot juni 1889. Drie patiënten genazen helemaal, een is sterk verbeterd terwijl nummer vijf enigszins is verbeterd. Van Eeden behandelt tussen juni 1889 en juni 1891 zeven andere gevallen. Van twee is het resultaat onbekend doordat van Eeden ze uit het oog verloor. Een derde viel zo vaak terug dat de dokter daar geen heil meer in zag voor het hypnotisme.
Geval nummer 4 is een jonge man uit de lagere stand. Hij genas bijna direct en bleef genezen. Nummer 5 is een dipsomaan en heeft een paar jaar in een gesticht gezeten. Hij is twee jaar behandeld en is inmiddels teruggekeerd in de maatschappij. Wel komt hij af en toe terug voor een bevestiging van de suggesties. Ook nummer 6, een zakenman is genezen teruggekeerd in de maatschappij. Nummer 7 is na een terugval uiteindelijk genezen. Van Eeden heeft verklaart dat de behandeling van chronisch alcoholisme een van de meest bevredigende kanten van zijn praktijk is. Wel wijst hij er op dat het bijna altijd nodig is dat de patiënten van tijd tot tijd terugkomen voor een behandeling.
Bijna gelijk met Tuckey’s boekje verschijnt er een onder toezicht van F. van Eeden vertaalde versie met de titel ‘De waarde van het hypnotisme bij chronisch alcoholisme’.*

Een van de patiënten die Van Eeden onder zijn hoede heeft, is de schrijver dichter Willem Kloos. Deze is vanwege zijn alcoholisme een poos verpleegd geweest in het Utrechtse Geneeskundig Gesticht voor Krankzinnigen van Dr. A.Th. Moll.
Mede op aandringen van Van Eeden wordt Kloos per 8 mei 1891 uit de kliniek ontslagen. Van Eeden vreest dat doordat niemand met hem wilde samenwonen Kloos zou terugvallen in zijn kwaal. Om dat te verhoeden nam de familie Van Eeden de bevriende schrijver in huis zodat Van Eeden hem verder kon behandelen. Dit zeer tegen de zin van Dr. H.G. Samson die zich jarenlang heeft ingezet om Kloos te behoeden voor een totale lichamelijk ondergang. Na een verblijf van 5 maanden bij de familie Van Eeden gaat Kloos op kamers wonen in de buurt van Van Eeden.
Van 12 tot 18 augustus 1900 wordt in Parijs het tweede internationale congres ‘de L’hypnotisme expérimental et thérapeutique’ gehouden. Een van de problemen die daar aan de orde komen is de vraag in hoeverre het hypnotisme kan bijdragen aan de genezing van geestesziekten en alcoholisten. Rapporteurs van de groep die zich over deze vraag bbuigen zijn Dr. Tokarsky en Dr. Lloyd Tuckey. Een aparte groep die zich bezighoudt met het probleem van morfinisme en alcoholisme staat onder voorzitterschap van Dr. Arie de Jong

De methode die Tuckey gebruikt bij alcoholisten lijkt veel op de latere aversie-therapie. Hij brengt zijn patiënt in hypnose en zodra die het somnambule stadium bereikt, suggereert hij hem dat hij verschrikkelijk moet braken als hij een drankfles aanraakt met de bedoeling om er uit te drinken.

Aversie-therapie
Sinds 1948 is Disulfiram op de markt. Het is op recept verkrijgbaar onder de merknamen Antabus en Refusal in tabletten. Disulfiram is een ontwenningsmiddel dat bij het drinken van alcohol dat behalve blozen, bonzende hoofdpijn, zweten, benauwdheid, dorst, hartkloppingen en verwardheid ook misselijkheid en braken veroorzaakt. Deze effecten tereden al op bij kleine hoeveelheden alcohol zoals een bonbon met likeur of homeopathische druppels op alcoholbasis. Zelfs bij uitwendig gebruik van alcohol (desinfecteren van de huid) kunnen de onaangename verschijnselen ontstaan.
Aversietherapieën werden al voor de uitvinding van Disulfiram toegepast en zijn een van de oudste hypnotherapeutische technieken. Ze zijn met succes gebruikt bij verslaving aan tabak, drugs, alcohol en dwangmatig eten.
M.H. Erickson (1954) verfijnde de aversietherapie door op subtiele wijze zijn aversiesuggesties te verstoppen in een bredere behandeling. Wolberg haalde zijn pijnlijke en walgelijke suggesties vooral uit het dagelijkse even van de patient en combineerde die met een beschrijving van het ongewenste gedrag.
Een andere techniek die weinig navolging vond was de electro-shocktherapie. Volgyesi (1963) weet daarover te vertellen dat sommige patienten na de behandeling klaagden over geheugenverlies. Zo wist bij voorbeeld een patient zijn eigen adres niet meer anderen die van de artikelen die ze dagelijks kochten opeens de prijs niet meer wisten.
Terwijl in het westen de Antabus en Refusal bedacht wordt vinden wetenschappers in het communistisch Oostblok de Apomorphine uit. Dit is een van morfine afgeleid braakmiddel. Volgyesi vermeldt de groepsgewijze behandeling van alcoholisten met dit middel in combinatie met hypnose.
Als antwoord op deze chemische oplossingen bedenken hypnotherapeuten vervolgens de ‘Hypnotic Antabus’. Een hypnoseprotocol waarin met suggesties de werking van Antabus opgeroepen wordt.

Ook Koster bereikte goede resulaten met zijn hypnotische behandeling van alcoholisme en andere verslavingen. Hem viel op dat er vaak gecombineerde verslavingen voorkomen zoals aan alcohol en nicotine. De laatste noemt hij een ‘volksverslaving’ vanaf het 16e jaar.

Koster is het dan ook niet eens met Stokvis die de voorkeur geeft aan de antabus-behandeling. Koster: “.. De toediening van antabus-(refusal) tabletten bij chronisch alcoholisme dient alleen klinisch te
geschieden, daar er reeds sterfgevallen door zijn voorgekomen.’’ Het ambulant verstrekken van medicatie vindt Koster maar niks. Ze nemen ze toch niet in en gaan gewoon door met drinken.
Dat geldt ook voor sterke rokers: ‘zij gebruiken mondspoelingen (denicotine of tabak-ex) maar rookten even dapper door, ondanks de vieze smaak van de eerste trekken..”

Hypnotisch-Apomorphine ontwenningskuur van alcoholisten. Dr.J.Klos. Praag, ca 1950
Koster doet in de hypnose altijd een sterk beroep op het morel gevoel en benoemt drastisch de ellendige gevolgen van de verslaving. Drinkers wijst hij op de beginnende leverziekte en rokers op de beginnende afwijkingen van slijmvliezen of hart-en vaatziekten die alleen zullen genezen als de patient stopt met drinken of roken. De hypnotische behandeling moet minstens 3 jaren duren met, als het goed gaat, steeds langere tussenpozen.
Sommige patienten kunnen plotseling breken met hun gewoonte weet Koster:”… Een getrouwde vrouw, alcoholiste geworden, door veel huwelijksverdriet, zwoer bij het sterfbed van een dochter, nooit meer één droppel alcohol te zullen gebruiken. Ik kreeg haar voor straatangst op haar 75e jaar in behandeling en zij vertelde mij, dat zij haar eed al 40 jaren had gehouden…”
Er is altijd een diepere oorzaak voor de ‘zucht’ weet Koster en vertelt over een man die elke dag ½ liter jenever dronk omdat hij te weinig contact met zijn vrouw had. Hij was katholiek en zij hervormd. Koster: “..Behalve, dat ik bij hem de hypnose toepaste heb ik meegewerkt aan de verdere éénwording der echtgenoten op godsdienstig gebied. Deze man genas in enkele weken van zijn alcoholisme, terwijl hij kort voor hij bij mij kwam kwam uit een kliniek was ontslagen met het advies thuis de refusal-tabletten te blijven gebruiken…”Koster: “een andere chronische alcoholist liet pas zijn alcohol geheel weg, nadat hij begon in zijn vrije avonduren met veel enthousiasme met zijn vrouw samen een groot smyrna-kleed te knopen. Zolang ik van hem hoorde, een jaar lang, tijdens de behandeling, heeft hij niet meer gedronken, daarna heeft hij weer éénmaal enige borrels gedronken en is weggebleven…”

Pierre Janet ziet de alcohol en andere verslavingen als een vorm van zelfmedicatie waarin mensen hun toevlucht zoeken na een traumatische ervaring of door overbelasting. De patient wordt daardoor depressief en ontdekt de alcohol als stimulerend middel. ( Van der Hart, 1991)
Evenals Koster meent Janet dat om de alcoholverslaving te genezen het niet volstaat om de alcoholconsumptie te verminderen, gezonder te leven en zinvolle, ook stimulerende, activiteiten aan te leren.
Ze vinden dat de onderliggende depressie en de alcohol als exclusieve ontsnapping ook aan bod moeten komen. Bij getraumatiseerde patienten houdt dit volgens Janet in dat de traumatische herinneringen opgelost worden. Het trauma steeds opnieuw beleven, in de vorm van nachtmerries bijvoorbeeld, leidt immers tot depressie en vitale uitputting.


Toen A.W. Van Renterghem zijn militaire dienst vervulde als scheepsarts bij de Marine kreeg hij als officier de hulp van een scheepsjongen toebedeeld. Als hij de jongen verdenkt van illegaal drinken uit zijn cognacfles besluit hij langs medische weg de dader te vinden. Hij vulde het staartje cognac aan met een flinke dosis braakmiddel en wachtte af wat er zou gebeuren. Twee dagen later meldde het scheepsjongetje zich met een maag-darm catarrh, hevige buikloop en aanhoudend braken. Op barse toon vroeg van Renterghem de jongen of hij toch niet geproefd had uit de fles rattengif. Natuurlijk koos de jongen eieren voor zijn geld en biechtte onder tranen en spijtbetuigingen zijn wandaad op. Waarop zijn meerdere het hem vergaf met de woorden dat hij er nog net op tijd van hoorde om tegengif te kunnen geven.

Wat gebeurt er eigelijk als we braken?

De encyclopedie spreekt over ‘het ledigen van de maag via de slokdarm en de mond’. Het braken verloopt in fasen: eerst wordt diep ingeademd, waarbij het middenrif omlaag getrokken wordt.
Dan wordt een uitademingsbeweging gemaakt door het aanspannen van de tussenribspieren en een deel van de buikspieren. Nu blijft de stemspleet gesloten, zodat de lucht niet uit de longen kan ontsnappen. Daardoor ontstaat een sterke verhoging van de druk in de buikholte en borstholte.
De maag bevordert het braken doordat de sluitspier tussen slokdarm en maag verslapt. Ook de spieren van de maagwand trekken samen. De slokdarm transporteert de daarin geperste maaginhoud snel omhoog. Kortom, een ingewikkeld samenspel van reflexen van de maag, slokdarm, keel en in de hersenen zelf.
Soms geeft een kind plotseling over en lijkt daarna weer kiplekker. Als het daarbij blijft kun je het negeren en het van alles laten eten en drinken. Sommige kinderen braken gemakkelijk; te veel eten op een verjaarspartijtje garandeert bij hen overgeven midden in de nacht terwijl andere kinderen alles lijken te kunnen verdragen. Herhaaldelijk braken kan wijzen op nerveuze problemen.


Literatuur
M. Erickson, Indirect hypnotic therapy of an enuretic couple, Journal of clinical and experimental hypnosis, 1954, 2, 171-174.
Dries Fortuin, Hypnose als anti-emeticum,1992
O. v.d. Hart, Trauma Dissociatie en Hypnose, Swets & Zeitlinger, 1991.
B.J. Hartman, A system of Hypnotherapy, 1980, Nelson-Hall, Chicago
R.J. Hartman, The treatment of chemical dependency with clinical hypnotherapy, 2000, San Jose
P. Janet, Major symptoms of hysteria,, 1962, Hafner Publ. Company (Facsimilé van de ed. 1929)
Vicki E. Keller, Management of nausea and vomiting in children, Indiana University School of Nursing, Indianapolis, Online 1 June 2006.
S. Koster, Leerboek der hypnose, 1956, 3e druk
B. Stokvis, Hypnose, Psyche en Bloeddruk, De Tijdstroom, 1937.
F.A. Volgyesi, Menschen- und tierhypnose, 1963, Orell Füssli, Zurich, 2e ed
L.R. Wolberg, Medical hypnosis, Volume I, 1948, Grune & Stratton

Virtual reality-technieken tegen de pijn

Imaginatie een koud kunstje?
Virtual reality-technieken tegen de pijn
Met een computergestuurde virtuele omgeving kunnen patiënten 30 tot 40 procent sneller revalideren. Sinds kort past het Militair Revalidatiecentrum in Doorn deze behandeling met succes toe.
De patiënten komen in een door de computer gecreëerde wereld en kunnen daardoor de lichaamsdelen met het letsel preciezer en beter te belasten. De computer 'ziet' welke bewegingen de patiënt maakt, doordat er 'markers' zijn bevestigd aan knie, enkel en heup. Deze techniek kan worden ingezet bij patiënten met neurologische aandoeningen, niet-aangeboren hersenletsel en patiënten met enkelvoudige orthopedische problemen. Doordat de beelden en geluiden de patiënt afgeleiden, schuift de pijngrens op.
Het brandwondencentrum van het Groningse Martini Ziekenhuis heeft ook ervaring met virtual reality. Het gaf brandwondenpatiënten tijdens het pijnlijke verwisselen van de verbanden een speciale bril waarmee ze zich in een poollandschap wanen en minder pijn ervaren.
Sneeuwballen gooien
Dertien van de negentien brandwondenpatiënten hadden door de VR-bril te gebruiken 33 procent minder pijn dan voorheen. De patiënten dachten ook dat het schoonmaken van de wonden korter duurde dan dat in werkelijkheid het geval was. Door de sneeuwwereld, ijsbergen, sneeuwpoppen en pinguïns zijn de patiënten afgeleid van de pijn van het dagelijkse lostrekken van de verbanden. Ook omdat zij bijvoorbeeld met een knop sneeuwballen kunnen gooien.

Fantoompijn

Virtual reality wordt niet alleen toegepast bij pijnbestrijding. De techniek wordt ook succesvol ingezet bij het genezen van fobieën, zoals bijvoorbeeld hoogtevrees of vliegangst. In Manchester experimenteren wetenschappers met virtual reality bij mensen die kampen met fantoompijn. In de virtuele wereld kunnen patiënten hun ontbrekende ledematen wel gebruiken.
Bronnen Redactie Nursing
Bijzijn, Tijdschrift voor verplegenden en verzorgenden.

Hechting en dromen

Terug naar de hypnosebibliotheek
©Johan Eland

Een goede hechting in de kindertijd is belangrijk.
Verloopt de hechting niet goed dan kan zich dat op latere leeftijd wreken met tal van nare gevolgen. Schoolgaande kinderen kunnen zich onveilig voelen en door concentratiemoeilijkheden onderpresteren. Ook problemen in relaties, bloeddruk, astma en verslavingen kunnen terug teruggevoerd worden op een verkeerde hechting.
Uit onderzoek door onder meer A.Madrid blijkt dat niet de feitelijke gebeurtenissen belangrijk zijn maar de wijze waarop de patient de hechtingspersiode beleeft heeft en al dan niet bewust herinnerd belangrijk is.


Hypnotherapeutische interventies tonen aan dat met imaginatie en herkaderen de verkeerde hechtingsgeschiedenis ten goede gekeerd kan worden. Madrid vond zelfs dat door de moeders te behandelen de astma van hun kind terug te dringen of zelfs te genezen.
Het is dus belangrijk dat therapeuten zicht hebben op de hechtingsgeschiedenis van een patient.
Uit onderzoek van McNamara en collega’s blijkt dat dat kan door aandacht te besteden aan de dromen van de patient.
De onderzoekers vroegen zich af of je uit de drooninhoud en de droomhernnering zou kunnen zien hoe de dromer gehecht is.
In de eerste studie werden vrijwillige studenten werden gemeten op hechting, droomherinnering, droominhoud en andere psychologische measuren.
Daaruit bleek dat deelnemers die waren geklasseerd als ‘hoog’ en ónveilig gehecht significant meer dromen rapporteerden (A) B. een hogere droomfrequentie hadden en c. overtuigend meer en levendiger beelden droomden die meer sterke emoties opleverden dan de proefpersonen die laag scoorden op de onveilige hechting schaal.

Studie II, 76 oudere proefpersonen maakten de meting van de hechting en de droomherinnering.
Deelnemers wier hechtingstijl was geklassificeerd als `preoccupied' konden duidelijk meer dromen rapporteren en beschreven die hun dromen met meer woorden per droom in vergelijking met deelnemers die geklassificeerd waren als
Veilig, vermijdend or dismissing. Droonherinnering was het minst bij proefpersonen met een vermijdende hechting en het hoogst bij de preoccupied subjects

Deze feiten steunen de idee dat rapid eye movement (REM) slaap
En/of dromen voor een deel te functie hebben om de hechting te bevorderen. function, in part, to promote attachment.
DOI: 10.1046/j.1365-2869.2001.00244.x

Hypnose in de universitaire wereld

Universitaire aandacht voor ‘het verschijnsel hypnose’

Zouden ze aan de universiteiten ook lesgeven in hypnose?
We vroegen het aan 15 Nederlandse en 7 Vlaamse hogescholen en universiteiten.
Schoorvoetend kregen we antwoord van welgeteld 5 instellingen.
Dat waren de Hogeschool West Vlaanderen, de Hogeschool in Rotterdam, de Universiteit van Tilburg, de Leidse Universiteit en de TU Eindhoven.

De antwoorden verschilden nogal: De Universiteit van Tilburg laat de lezers van het TETH weten dat “er vrijwel niks aan gedaan wordt.” Om te zien of er expertise in huis is of welke literatuur wordt gebruikt adviseert de studieadviseur te kijken op de www.uvt.nl.
De Universiteit van Leiden meldt dat er geen onderwijs gegeven wordt in hypnotherapie. Wel besteedt een onderzoeker incidenteel aandacht aan het verschijnsel hypnose. In februari 2005 nog hield prof. Gerding een oratie over ‘Filosofische implicaties van grensoverschrijdende ervaringen’ waarin hij aandacht besteedt aan “het verschijnsel hypnose.” Ten overvloede wijst de Leidse persvoorlichter erop dat de professor verwijst naar Cladder, J.M. (Hypnose als hulpmiddel, 1990)
Collegavoorlichter van de Hogeschool Rotterdam biecht op dat de Hogeschool Rotterdam ‘helaas geen opleiding op het gebied van hypnotherapie aanbiedt’. Da’s inderdaad jammer.
Dat antwoord kregen we ook van de Hogeschool West-Vlaanderen. “Mochten wij verder nog iets kunnen betekenen voor u, kunt u ons altijd mailen…”
Tot slot de Technische Universiteit Eindhoven. Die wil dat we haar uit ons adressenbestand schrappen. Ook duidelijk dus.

Anders verwacht?
Hadden we anders verwacht? Nee natuurlijk niet, Het was een beetje vragen naar de bekende weg. De universitaire wereld in Nederland heeft nooit veel opgehad met hypnose.

Al in de tijd van het dierlijk magnetisme was er veel geschreeuw en weinig wol.
Bijna onmiddellijk na de introductie van Mesmers uitvinding in Nederland was het de invloedrijke Leidse hoogleraar Floris Voltelen die in niet mis te verstane bewoordingen deze nieuwlichterij verketterde. In een vlammende rede noemt hij het magnetiseren een gespeelde klucht voor verwijfde mannen.
Met dat in het achterhoofd is het mooi dat juist de Leidse Universiteit nu zo uitgebreid antwoord geeft en prof. Gerding – vermoedelijk geheel onbekend met deze voorgeschiedenis - zijn oratie stoffeert met hypnose en zelfs reclame maakt voor het boek van Cladder.

Is het ooit anders geweest?
Toch wel. Het was immers de arts F.A. Mesmer, de grondlegger van de hypnose zelf, die onder de Nederlandse hoogleraren Gerard van Swieten en Anton de Haen in 1766 zijn studie aan de Weense universiteit afsloot met zijn proefschrift ‘De planetarum influxu in corpus humanum’ .
Daarbij moet bedacht worden dat deze universiteit mede dankzij deze twee professoren, oudleerlingen van Boerhaave, tot een van de modernste universiteiten was omgevormd.
Toen Mesmer zijn werkterrein verlegde naar Parijs waren het de Franse Universiteiten, meer bepaald de gevestigde geneeskundige orde, die afwijzend reageerde. De door de koning ingestelde onderzoekscommissies werden vooral bemand met mannen die in de gevestige, universitaire, wereld hun sporen hadden verdiend en dus weinig belang hadden bij een geneesmiddel dat vrij verkrijgbaar was en waaraan weinig te verdienen viel.

In Engeland kwam het magnetisme wat langzamer op gang. In 1837 gaf de Franse baron du Potet op uitnodiging van de arts Dr. John Elliotson demonstraties van het magnetisme.
Elliotson was onder meer professor aan de Londense Universiteit en zonder twijfel een van de briljantste mannen uit de Engelse medische geschiedenis. De activiteiten van Elliotson en du Potet veroorzaakten nogal wat opwinding. Wetenschappers kwamen naar het ziekenhuis om zelf de wonderen te zien. De toeloop was zo groot dat Elliotson in de herfst van 1838 het Universiteitsbestuur toestemming vroeg om een van de collegetheaters te mogen gebruiken. Dat had hij beter niet kunnen doen want nu werd hem bevolen onmiddellijk zijn mesmeristische bezigheden te staken.
Elliotson was boos, nam ontslag en wilde niets meer te maken hebben met de Londense universiteit. Als de decaan probeert hem over te halen het mesmerisme op te geven en zijn positie aan de universiteit te behouden antwoordt Elliotson: “De universiteit is opgericht om de waarheid te vinden en te verspreiden. Al het andere is bijkomstig. Wij zouden het publiek moeten leiden en niet andersom.”

Zoals gezegd had Voltelen een flink obstakel opgeworpen aan de Leidse universiteit dus daar was voorlopig geen denken aan een studie ‘dierlijk magnetisme’. Bovendien was het dierlijk magnetisme in die tijd een speelbal van de politiek. Tijdens de Franse overheersing was men, afhankelijk van zijn politieke voorkeur, voor of tegen dit sterk met Frankrijk vereenzelvigd dierlijk magnetisme. Naar gelang de politieke wind woei werden voorstanders ineens verklaard tegenstander en andersom of hield men zijn standpunt veiligheidhalve in het midden. Dat ondervond Gijsbert Karel van Hogendorp. Hij kreeg te horen dat hij eerst zijn magnetische praktijken moest opgeven voordat hij een belangrijke overheidbaan kon krijgen.

Ook de kritische magnetiserende arts F.v.d. Breggen laat zich vanaf de vooravond van zijn benoeming tot hoogleraar aan het Amsterdamse Athenaeum Illustre niet meer uit over het dierlijk magnetisme.
Andersom van mening veranderen komt ook voor. C.H. á Roy, (1750-1833) is de huisarts van Bilderdijk en van 1808 tot 1810 de lijfarts van Koning Lodewijk Napoleon. Tot 1811 staat hij zeer afwijzend tegenover het dierlijk magnetisme. Direct na afloop van zijn dienstverband als lijfarts publiceert á Roy een verhandeling over uitwendige geneesmiddelen waarin hij zijn negatieve mening over het dierlijk magnetisme radicaal wijzigt in een zeer positieve.
Kennelijk was er in het verre Groningen en Friesland minder weerstand tegen de nieuwe geneeswijze.
Vooral in Groningen is tussen 1812 en 1824 de ‘Groninger school’ actief. Het zijn de hoogleraren H. Wolthers; P. Hendriksz, en G. Bakker die het onderzoek naar magnetisme en somnambulisme leiden en erover publiceren, Vermoedelijk kunnen zij zich in het anti-mesmeristisch klimaat staande houden doordat ze zich vooral op Duitse magnetiseurs als C.A.F. Kluge, C.W. Hufeland en de natuurfilosofie van Schelling oriënteerden. Tot navolging leidt dit echter niet en rond 1824 sterft de belangstelling daar, bij gebrek aan vooruitgang, een zachte dood.

Onze effluvien in haar, de hare in ons
Eigenlijk past de magnetische filosofie heel goed in de overtuigingen van dichter-advocaat Willem Bilderdijk maar hij heeft een hartewens: hij wil benoemd worden tot hoogleraar aan de Leidse Universiteit. In het licht daarvan kan hij zich niet inlaten met het dierlijk magnetisme. Maar Bilderdijk is een opportunist en dus is het goed denkbaar dat hij meent zijn zaak te begunstigen door zich kritisch uit te laten over het magnetisme. In een de brief aan zijn vrienden, vader en zoon, hoogleraren M. en H.W. Tydeman schrijft Bilderdijk in 1815 dat hij werkt aan een tekst over het dierlijk magnetisme en laat over zijn mening daarin weinig twijfel: “.. het is daarom dat de echtelijke omhelzing buiten de echt misdadig en onzedelijk is; omdat niet dan tussen den man en zijne wederhelft deze possessie en vereniging plaats mag hebben. Het is daarom dat de verhittende dansen en omarmingen en omzwaaiingen aan de hand van een man, voor de vrouw of het meisje zo verpestend, zo zeden en ziel verwoestend, zo Godloos kwaad is..........

Mocht Bilderdijk inderdaad de hoop gehad hebben dat hij via deze Leidse professoren zijn politiek correcte standpunt binnen de universiteit kon la ten klinken dan werd hij snel uit de droom geholpen.
H.W.Tydeman, schrijft op 10 julij 1815 aan Bilderdijk: “Uw opstel over ’t magnetismus, dat zeer treffend is en krachtig – misschien wat eenzijdig..”.
En meer dan dat: Tydeman die eerder professor was aan de Franeker Academie neemt het zelfs op voor zijn Groningse collega “…Gij zelf erkent de analogie tusschen deze genezingen en die (door nog meer onmiddelijke beheersching en overstorting, ’t zij dan door algemeen verspreide vloeistof, ’t zij animalistische vloeistoffe) van den Zaligmaker en de Apostelen; welke toch Bilderdijk: effluvien in haar Geen egeheel heilig waren, en er zijn zeer brave magnetiseurs, b.v. prof. [G.] Bakker te Groningen; zoo ook meen ik, wijlen Wienhold te Hamburg, die zeker niets onzedelijks overstortten…”
Wat Bilderdijk kennelijk niet weet is dat de Franeker Academie aan Bakker, voordat hij naar Groningen ging, een leerstoel heeft aangeboden.

Knorrig reageert Bilderdijk daar op: “….. Dat de strijking der lijdende deelen heilzaam is, wisten den Ouden en oefenden haar als geneesmiddel en met effect. Maar een vrouw te benaderen om onze effluvien in haar, de hare in ons te doen overgaan, of met dat effect, is a d u l t e r i e ; het oogmerk zij wat het wil. – En dit behoort meê tot het strafbare en God vertoornenende in het dansen….”
Het gewraakte artikel laat Bilderdijk dan maar in een la liggen. Pas na zijn dood is het, door zijn adept Isaac Da Costa, uitgegeven.

Hypnotisme, een herkansing
Dat de Engelse universiteiten na Elliotson en de zijnen niet staan te trappelen om het magnetisme nog eens binnen te halen is begrijpelijk maar als in Schotland James Braid (1795–1860) in 1841 een interessante ontdekking doet komt de belangstelling toch weer terug.
Braid vindt uit dat het magnetisme waarop Mesmer zijn theorie baseerde niet bestaat en dat hij dezelfde slaapachtige toestand, waar vooral Markies de Chastenet de Puységur mee werkte kan oproepen zonder passes. Om duidelijk te maken dat hij iets anders voorstaat, noemt hij het hypnotism. Dat leidt tot een korte opleving waaraan ook de universiteiten meedoen. Behalve John Elliotson (1791—1868) zijn ook James Esdaile (1808-1859), William Benjamin Carpenter (1813–1885), en John Milne Bramwell (1852-1925) korte of langere tijd verbonden aan de universiteit.

In Frankrijk
Als in Frankrijk A.A.M. Liébeault (1823-1904) rond 1860 in zijn huisartsenpraktijk tot dezelfde conclusie komt en zijn patiënten met suggestie behandelt leidt dat, na geruime tijd, ook daar tot tot hernieuwde belangstelling bij de Franse universiteiten.
Vooral de benoeming aan de Salpetrière van Jean Marie Charcot (1825-1893), als eerste in de wereld, tot hoogleraar in de psychiatrie en neurologie geeft hem een platform voor zijn hypnose-onderzoek en theorie. Samen met zijn volgelingen Gilles de la Tourette en Brouardel draagt hij de mening uit dat hypnose een uiting van hysterie is. Dit laatste als onderscheiding van de “Nancy School", of de "Suggestie-school”. Die is het met Liébeault eens en meent onder aanvoering van prof. Bernheim en zijn collegahoogleraar de jurist prof. Jules Liégeois dat hypnose een alledaags verschijnsel is dat opgeroepen kan worden met suggestie.
Ook in Duitstalige landen is in universitaire kringen de hypnose onderwerp van studie en gesprek. Belangrijke namen zijn daar Schrenck Notzing, Krafft Ebing, A.Forel en A. Moll.

In Nederland
In Nederland komt de belangstelling voor het hypnotisme schoorvoetend op gang.
De vinding van Braid krijg hier weinig aandacht en pas als A.W. van Renterghem, F.van Eeden en A. de Jong belangstelling krijgen voor het werk van Liébeault, Charcot en H. Beaunis blaast Nederland op het therapeutisch vlak haar partijtje mee. De universiteiten laten het dan nog steeds afweten en Nederland loopt ook met de benoemingen van hoogleraren psychiatrie & neurologie achter.
Pas in 1893 stelt de Utrechtse universiteit Cornelis Winkler (1855-1941) aan als hoogleraar Neurologie en psychiatrie. Hij is als biologisch psychiater vooral geïnterresseerd in de neurologie. Hoewel hij slechts twee jaar aanblijft en doordat zijn opvolgers ook weinig belangstelling hebben voor hypnose werd daar geen aandacht aan besteed.
Ook hier is de verdeeldheid tussen psychologisch en biologisch kamp een patroon waarin het hypnotisme zich moet schikken. De splitsing in twee aparte leerstoelen voor neurologie en voor psychiatrie brengt hierin weinig verbetering.
Andere universiteiten volgen het Utrechts voorbeeld. In 1899 krijgt Leiden Dr. G. Jelgersma als hoogleraar psychiatrie en in 1903 is Groningen aan de beurt om een professor in de psychiatrie te mogen inwijden. Dat wordt Dr. E.D.Wiersma die daar eerder werkte als lector in de neurologie en psychiatrie. Daarmee zijn alle rijksuniversiteiten voorzien van een leerstoel psychiatrie. Toch staat alleen Wiersma open voor de hypnose.
Met filosoof en psychologieprofessor G. Heymans sticht hij de Nederlandse school voor experimenteele psychologie en laat zien dat hypnose ook voor de experimentele psychologie interressant kan zijn.
Hij betoogt dat de hypnotische bewustzijnsvernauwing grote overeenkomst vertoont met de hysterische bewustzijnsvernauwing. Daar de hypnose door suggestie verkregen wordt zullen hystericae gemakelijk in hypnose komen. Maar ook normale, heel verstandige mensen kunnen volgens Wiersma in hypnose komen. Zij die er van overtuigd zijn door de hypnose tot verlichting te komen van hun lichamelijk lijden, komen vaak gemakkelijk onder de invloed van hypnose. Wiersma lukt het herhaaldelijk carcinoomlijders van maag, blaas etz. ’s Avonds in diepe hypnose te brengen en hen een deel van de nacht door te laten slapen. Wiersma staat een eenvoudige techniek van hypnotiseren voor.

Internationaal hypnotisme
In 1889 besluit het ‘Congres de l’Hypnotisme’ in Parijs eenstemmig dat het nodig is om aan de hogescholen de suggestieleer te onderwijzen. Vooral het benadrukken vanuit psycho-fysiologisch oogpunt kan voor het geneeskundig onderwijs van grote theoretische waarde zijn.
Na dit krachtdadig optreden van het congres wordt het stil rond dit onderwerp.

“Geen wonder” schrijft August Forel daarna in het ‘Zeitschrift für Hypnotismus. “…De leraren van de Universiteiten zijn conservatief. Ze zijn wars van veranderingen en houden vast aan tal van oude gebruiken.“ Er worden weliswaar aan een paar hogescholen zoals in Parijs, Berlijn en Zurich wat kleine vrijwillige cursussen over suggestietherapie gegeven maar dat vindt Forel

Hij vindt ook dat de studenten geneeskunde met veel te veel wetenschappelijke details volgepropt worden. Daardoor zien ze door de bomen het bos niet meer en verliezen ze voor het praktisch werk hun kompas.
Forel betreurt het dat de gediplomeerde arts niets anders is dan een medisch gevormd speculerende koopman die zelfs niet weet dat meer dan 70% van de kwalen waarvoor hij geconsulteert worden uit zichzelf geneest dankzij de suggestieve werking van het voorgeschreven geneesmiddel. Forel: Het is inderdaad slecht gesteld met het medisch onderwijs aan de universiteiten: “De ongehoorde hoeveelheid detailzaken heeft een onhoudbare situatie geschapen. Al is de student nog zo intelligent, hij kan niet meer alles bevatten. De studietijd voldoet niet meer. De student loopt het risco grijs en seniel te zijn voordat hij afgestudeerd is.
Daarnaast dient zich in de loop van de tijd een nieuwe medische beroepsgroep aan:
de specialisten. Ook daarmee is Forel niet onverdeeld gelukkig. Zij ontberen volgens hem het zo noodzakelijke inzicht in de samenhang van het menselijk lichaam en geest. Om dat aan te tonen geeft hij in het Zeitschrift für Hypnotismus een overzicht van de behandelingen door 8 verschillende specialisten van eenzelfde , hypochondrisch’ ziektebeeld.
De maagspecialist behandelt de patient als lijder aan een chronische maagcatarrh. De keel-neus-arts ziet allerlei aantastingen van het neus en keel slijmvlies. De collega oorspecialist behandeld de patient als iemand met evenwichtsstoornissen en problemen met het trommelvlies en de oogarts constateert een aantasting van de retina. Forel benadrukt dat hij dit niet overdrijft. We kunnen het specialistendom natuurlijk niet afschaffen, het heeft grote vooruitgang geboekt in de kennis van afzonderlijke organen. Al zou de politiek, vindt Forel, een middel moeten bedenken om de tomeloze geldzucht van sommige specialisten een halt toe te roepen.

De fragmetatie van de medische kennis houdt ook de kennis van geestesziekten tegen. De kennis van geestesziekten bestaat nu ongeveer uit de kennis van de sleutels van een krankzinnigengestichtbewaarder.
“En dat is geen wonder” zegt Forel: “..Hoe kun je psychiatrie en psychopathologie begrijpen als je niks weet van psychologie en hersens”en “..hoe kan een arts een goed begrip hebben van het functioneren van een lichaam of lichamelijke storingen als hij niets weet van hersenen en psychologie.
Hypnose en suggestie zijn bij uitstek geschikt om de samenhang tussen praktische geneeskunde en psychologie te zien. Puur wetenschappelijk vindt Forel horen hypnose en suggestie bij psychologie en psycho-physiologie en kunnen daar verhelderend werken. De therapeutisch toepassing acht hij nog niet eens van het grootste belang. Natuurlijk heeft de hypnose in veel bijzondere gevallen goed gewerkt maar er zijn tal van andere gebieden waar hypnose en suggestie ook waardevol kunnen zijn.
Het drukke bestaan van de privat-docenten en de academische gebruiken maken het niet gemakkelijk de hypnose ingang te doen vinden. Bovendien ontbreekt het de privat-docenten aan klinische instituten. Maar zegt Forel de suggestiefbehandelingen laten zich ook goed demonstreren als een ambulatotische demonstartiecursus op vaste tijdstippen. Het grootste probleem is misschien het gebrek aan sofa’s en fauteuils in de collegezalen voor de patienten. En als de universiteit op dit punt zich stiefmoederlijk gedraagt, kom je met kussens en banken in een privéwoning ook een heel eind. Forel waarschuwt dat de suggestietherapie aan de universiteit geen eenzijdige op de therapiepraktijk gerichte routinecursus mag worden. De verbinding met colleges theoretische psycho-physiologie moet blijven.

Hypnose-les aan een Nederlandse universiteit
Nederland en Belgie zijn daar nog niet aan toe.
Een proefschrift over het hypnotisme wordt Van Eeden afgeraden door zijn promotor prof. Pel. Zelfs stelling VII, de enige opmerking over hypnose in zijn proefschrift over kunstmatige voeding van tbc-patienten, waarin hij zegt dat de onderzoekingen van Bernheim, Richet, Charcot en anderen omtrent hypnotisme en suggestie grote belangstelling verdienen werd hem niet in dank afgenomen. Niet wetenschappelijk, oordeelde Pel. Overigens wordt 't binnen enkele jaren een bijna modieus verschijnsel om in proefschriften gewag te maken van het hypnotisme. Zo schrijft A. Aletrino in 1889 zijn proefschrift en een van de twaalf stellingen luidt :"Bij de studie der medicijnen is het wenschelijk dat aan de studenten gelegenheid gegeven Arnold Aletrino worde, zich te overtuigen van de werking en de wijze waarop hypnotiseeren en suggesteeren geschiedt." Ook onder studenten in de rechten groeit de belangstelling.
In 1889 promoveert I.A. Höfelt in Leiden op het proefschrift 'Het hypnotisme in verband met het strafrecht.' In 1890 volgt W. Boekhoudt in Groningen met 'De beteekenis van Hypnotisme en Suggestie in ons Strafrecht en strafproces'. Deze laatste heeft zich verzekerd van de hulp van Van Renterghem, De Jong en Van Eeden.

Rond 1920 meent S. Koster te weten waardoor er zoveel mensen hun heil zoeken bij kwakzalvers: ”…Een der belangrijkste oorzaken hiervan is zeer zeker het gemis aan de allereenvoudigste kennis bij de meeste artsen van de invloed van suggestie. Van hypnose, de toestand waarin suggesties zo bijzonder werkzaam zijn, hebben nog maar weinig artsen een klare voorstelling, zoals ik uit ervaring weet…” En Koster weet ook hoe dat komt: “…Het ligt aan de medische opleiding. In mijn studentenjaren werd zelfs nooit het woord hypnose genoemd in de colleges.”
Maar Koster laat het niet bij kritiek. In 1921 krijgt hij van professor Wertheim Salomonson toestemming om aan Werthein Salomonson studenten geneeskunde een hypnosecursus te geven in de neurologische Universiteits-kliniek in Amsterdam. Van 1921 tot 1924 geeft Koster ook een hypnosecursus voor meergevorderde geneeskundestudenten en enkele medici. Deze cursus bestaat uit zowel een theoretisch deel als een praktisch deel. Zijn derde cursus werd door 44 studenten gevolgd.
Nadat Koster niet langer de assistent is van Werthein Salomonson stopt hij ook met het hypnose-onderwijs. Later zou Koster verzuchten: “..Vergeleken met de studie van de hypnose in de V.S. en de geregelde privé-cursussen in deze behandelingsmethode maakt ons land, waar de hypnose, behalve in Leiden, aan de universiteiten wordt doodgezwegen, geen vooruitstrevende indruk…”
Toch lijkt het tij te keren. Als Van Wulfften Palthe in 1929 bij de aanvaarding van zijn hoogleraarsambt in Batavia een rede houdt over psychotherapie wijst hij daarin op de grote waarde van de hypnose en in Groningen begint in 1937 professor van der Scheer met een assistent in de Universiteitskliniek hypnose toe te passen. In Leiden wordt dan al een paar jaar door professor E.A.D.E. Carp theoretisch én praktisch de hypnose onderwezen. Bij Carp studeert in 1937 B. Stokvis af op zijn monumentale proefschrift ‘Hypnose, Psyche, en Bloeddruk’. Hij publiceert daarna nog veel over hypnose.
Aanvankelijk wordt de opkomst van de hypnose belemmerd door de biologische psychiatrie. Maar nadat het tij daar keert blijkt de psychoanalyse een concurent.
De latere professor A. J. Westerman Holstijn is korte tijd medewerker in de hypnose-kliniek van A.W. van Renterghem maar kiest al snel voor de psychoanalyse.

Kun je hieruit iets concluderen?
Ja, zeker. Op de eerste plaats dat de voorlichting door de Nederlandse universiteiten een stuk beter kan.
Wat betreft het hypnose-onderwijs is er sedert Koster in 1921 zijn cursus gaf wel een en ander veranderderd. De door hem zo fel begeerde universitaire hypnoseleergang is er nog niet maar intussen heeft de door B. Stokvis en Breukink opgerichte NVVH een internationaal gewaardeerde opleiding voor academici. Daarnaast is er een een brede baaierd van opleidingen op HBO-niveau waarin alle richtingen zijn vertegenwoordigd.
De kracht en tegelijk de zwakte daarvan is dat ze allen alleen opleiden voor klinische toepassingen. Ze leiden op tot hypnotherapeut of bieden een theoretische basis en complementaire vaardigheden aan veelal academisch geschoolden zoals psychologen, psychiaters en huisartsen. Universiteitsstudenten van diverse diciplines die geen, of nog geen, volledige leergang willen volgen of alleen een theoretische studie ambieren wordt nu geen optie geboden.
Dankzij de universiteitsvoorlichters weten we nu dat de universiteiten een paar belangrijke gebreken kennen als het gaat om hypnose.
Eerst is het gebrek aan coördinatie van wat er wèl gebeurt aan onderzoek en publicatie. Voorts ontbreekt een gestructureerd, samenhangend onderzoeksprogramma naar hypnose en haar toepassingen. Vooral dit laatste is jammer.
Nooit eerder waren er in Nederland en België zoveel vrijgevestigde hypnotherapeuten met een beroepsopleiding en hoge organisatiegraad. Ook blijken vakorganisaties en bladen open te staan voor vernieuwing en wetenschappelijke ondersteuning. Een ‘eigen’ hoogleraar zou een inspirerende en bindende factor kunnen zijn.

Overzicht van medewerkers aan Nederlandse universiteit met belangstelling en ervaring met hypnose.
Universiteit Naam Activiteiten & publicaties

Leiden Prof.dr. Ph. Spinhoven (Co-0 auteur van tal van boeken en artikelen o.m ‘Hypnosis and pain control’ (1989)
Leiden Prof.dr. E Hoencamp Oud-voorzitter van de NVVH; voorzitter Raad van beroep’.
Leiden Prof. dr. A.J.W. van der Does Onder meer onderzoek naar pijnbestrijding met hypnose op het brandwondencentrum te Beverwijk
Utrecht Em. Prof. dr. C.A.L. Hoogduin. Oud-voorzitter van de NVVH; Medeoprichter tijdschrift ‘DTH Directieve Therapie en Hypnose’ (Nu DTH)
Utrecht Prof. dr. Joost Vijselaar Auteur van o.m ‘De magnetische geest. Het dierlijk magnetisme 1770-1830’
Utrecht Prof.dr. Onno van der Hart. Int. erkend dissociatiedeskundige; Auteur van o.m ‘Trauma, dissociatie en hypnose : Handboek.
VU A’dam dr. N.Draijer Universitair hoofddocent en onderzoekster van MPD en auteur van tal van artikelen.
VU A’dam Em. Prof. dr. R. van Dyck Proefschrift ‘Psychotherapie, placebo en suggestie’; (Co-) auteur van o.m ‘Hypnose en hypnotherapie’.
Niet onvermeld mogen blijven dr. F.C. Moene die in 2004 afstudeerde op haar proefschrift ‘Hypnosis and conversion disorder: assessment and treatment issues’ en E.R.S. Nijenhuis Ph.D. meervoudig onderscheiden voor zijn werk als klinische psycholoog , dissociatie-onderzoek en als auteur van onder meer ‘Leertheorie als kader en hypnose als hulpmiddel bij de behandeling van ernstige dissociatieve stoornissen’


Wat is een bijzondere leerstoel? Een bijzondere leerstoel is een tijdelijke hoogleraarplaats (meestal voor een dag in de week) die door een externe instantie aan een universiteit wordt aangeboden. Die instantie betaalt het salaris, zodat het voor de betreffende universiteit dus (op wat bijkomende kosten na) om gratis leerstoelen gaat.
Het fenomeen bijzondere leerstoel staat al sinds 1905 in de wet. De calvinistische voorman Abraham Kuijper wilde zo levensbeschouwelijke (lees: christelijke) stromingen een stem geven aan de openbare universiteiten. Tegenwoordig maakt een zeer uiteenlopend scala aan organisaties en bedrijven gebruik van de mogelijkheid om een bijzondere leerstoel aan een universiteit te vestigen. Voorbeelden zijn: het RIVM, Deloitte& Touche, de Vereniging van Ouders van Couveusekinderen en de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen.
Een organisatie van buiten komt meestal met een voorstel bij een faculteit, die bekijkt of de voorgestelde leerstoel een welkome aanvulling is op het bestaande curriculum en of hij niet op het terrein komt van een bestaande leerstoel. Als alles in orde is, wordt de stoel gevestigd en mag de organisatie een voordracht doen. Een aspirant bijzonder hoogleraar moet voldoen aan dezelfde eisen als een gewoon hoogleraar, en wordt voor een periode van vijf jaar aangesteld. Eén maal verlengen met een tweede termijn van vijf jaar is mogelijk. Daarna kan de bijzondere leerstoel worden omgezet in een gewone leerstoel of opgeheven.

Literatuurverwijzingen Bakker, G. ,H. Wolthers & P. Hendr, Bijdragen tot den tegenwoordigen staat van het animalisch Magnetismus in ons Vaderland Tweede stuk.
1818 , W. van Boekeren, Groningen, 1 ed.,
Berillon, Edgar Premier Congrès International de L'Hypnotisme Expérimental et Thérapeutique
1889 , Octave Doin & Fils, Paris, Boekhoudt, W. De beteekenis van hypnotisme en suggestie in ons strafrecht 1890 , Coop. Handelsdruk.Leeuwarden Forel, Aug. Der Hypnotismus in der Hochschule
1894, Zeitschrift für Hypnotismus, Zeitschrift für hypnotismus psychotherapie sowie psychopathologische und psychopathologische forschungen. Jaargang IV, Heft 1. Forel, A. Der Hypnotismus. oder die Suggestion und die Psychotherapie
1921 , Ferdinand Enke, Stuttgart, 10 ed., Hofelt, I.A. Het hypnotisme in verband met het strafrecht
1889 , S.C.van Doesburgh,Leiden, 1 ed.,
Joosse, K. Arnold Aletrino Pessimist met perspectief
1986 , Thomas Rap, Amsterdam, 1 ed., Koster, S. Hypnose in de geneeskunde
1926 , Koloniale Boek Centrale A'dam., 1 ed.
Koster, S. Leerboek der hypnose met inbegrip der hypno-analyse
1956 , F. van Rossen, Amsterdam, 3 ed.
Koster, S. Leerboek der hypnose
1938 , F. van Rossen, Amsterdam, 1 ed., Renterghem, A.W. van Liébeault en zijne school
1898 , F.van Rossen, Amsterdam, 1 ed.,
Stokvis, B. Hypnose, Psyche en Bloeddruk
1937 , De Tijdstroom,Lochem, 1 ed.,
Tydeman, H. W. T. (ED.). Briefwisseling van Mr. W. Bilderdijk met de hoogleeraren en Mrs. M. en H. W. Tydeman gedurende de jaren 1807 tot 1831.
Van Druten & Bleeker, Sneek 1866-1867.
Vijselaar, J. Sluimer en trance
1992 , Ned. centr. Geestelijke volksgezondheid, Utrecht, 1 ed.,
Winkler, C. Herinneringen van Cornelis Winkler 1855-1941
1947 , Van Loghum Slaterus, 1 ed.,


© Johan Eland. (Eerder gepubliceerd in het Tijdschrift voor Educatieve en Therapeutische Hypnose.

Hypnose in de verpleging

Terug naar de hypnosebibliotheek
©Johan Eland

In het vorige TETH nummer signaleerde Prof. Dr. Jan M. Keppel Hesselink dat met hypnotherapie aanzienlijk op de kosten van een operatie bespaard kan worden. Vergeleken met eenzelfde operatie met chemische pijnstillers levert de hypnotherapie USD 772,71 kostenreductie op. Daarnaast is de operatietijd met hypnose 10 minuten korter. De belangrijkste winst zit in de gerapporteerde intensiteit van pijn, de pijnproblematiek, misselijkheid, vermoeidheid, onplezierigheid en emotionele problemen. Patiënten die met hypnotherapie behandeld zijn hebben daar significant minder last van.

Het is een opmerkelijk mijlpaaltje in de geschiedenis van de hypnose in ziekenhuizen maar ook een moment om eens te bekijken welke rol de verpleegkundige daarin speelt.
Keppel-Hesselink vermeldt niet wie de hypotherapeutische interventie in het genoemde onderzoek voor zijn of haar rekening nam. Omdat het om een onderzoek ging zal het wel door artsen of andere academici gedaan zijn.
Het zijn immers altijd medici geweest die het magnetisme en later hypnotisme verketterden als onzin en ten koste van alles uit de ziekenhuizen weerden om nadat het toch bruikbaar bleek het alleenvertoningrecht op te eisen. Hoe ging dat in zijn werk en wat willen de verpleegkundigen eigenlijk?

O
p verzoek van de Britse arts Dr. John Elliotson reisde in 1837 de vooraanstaande Franse Baron du Potet naar Londen om daar het magnetisme te verspreiden en te praktiseren.
Elliotson was onder meer professor aan de Londense Universiteit en zonder twijfel een van de briljantste mannen uit de Engelse medische geschiedenis. Hij had onder meer de uitvinding van de stethoscoop en meerdere methoden om hart en longen te onderzoeken op zijn naam staan.
En nu vroeg hij du Potet die al bijna 20 jaar het dierlijk magnetisme in het Parijse Hotel Dieu had toegepast in geneeskunde om zijn kennis en kunde te komen demonstreren.
Elliotson luisterde geboeid naar de beschrijving door du Potet van pijnloze operaties onder invloed van het magnetisme en besloot du Potet de gelegenheid te geven in het University College Hospital een aantal patiënten te behandelen. Ook Elliotson lukte het de zussen Okey in het somnambule stadium te krijgen en een aantal bijzondere fenomenen op te roepen
De activiteiten van Elliotson en du Potet veroorzaakten nogal wat opwinding. Wetenschappers
en anderen, waaronder leden van de Koninklijke familie, kwamen naar het ziekenhuis om zelf de wonderen te zien. De toeloop was zo groot dat Elliotson in de herfst van 1838 het Universiteitsbestuur toestemming vroeg om een van de collegetheaters te mogen gebruiken. Dat had hij beter niet kunnen doen want nu werd hem te verstaan gegeven, in het belang van het ziekenhuis, onmiddellijk zijn mesmeristische bezigheden te staken.
Elliotson was uiterst verbolgen, nam meteen ontslag als professor en wilde niets meer te maken hebben met de Londense universiteit. Toen de decaan probeerde hem over te halen het mesmerisme op te geven en zijn positie aan de universiteit te behouden antwoordde, Elliotson: “De universiteit is opgericht om de waarheid te vinden en te verspreiden. Al het andere is bijkomstig. Wij zouden het publiek moeten leiden en niet andersom.”

Na zijn vertrek richtte Elliotson in 1846 in Londen het Mesmeric Hospital op waar alleen geopereerd werd na mesmeristische anesthesie. Kort daarna volgden andere Engelse steden zoals Edinburgh en Dublin dat voorbeeld. Van het ziekenhuis in Exeter weten we dat de chirurg Dr. Parker meer dan 200 succesvolle operaties onder mesmeristische pijnstiller uitvoerde.
Intussen gaf Elliotson vanaf 1843 het mesmeristisch tijdschrift, The Zoist uit en was medeoprichter van de Phrenological Society (1838). Hij schreef artikelen en boeken waaronder zijn beroemde ‘Numerous cases of surgical operations without pain in the Mesmeric state’. Het eerste werk over chirurgie waarin hij vooral verslag doet van een beenamputatie bij een gemesmeriseerde patiënt en de onenigheid die dat opriep na rapportage aan de ‘ Royal Medical and Chirurgical Society”. De chirurg was W. Squire Ward en de magnetiseur William Topham.
Elliotson trok daarmee de aandacht van de in India levende Schotse chirurg James Esdaile. Deze begon ook met het mesmerisme te experimenteren en in 1845 voerde hij met succes zijn eerste operatie onder mesmeristische anaesthesie uit en in het jaar daarop rapporteerde hij aan het gouvernement zijn grote successen met de nieuwe behandelwijze. De positieve resulaten van Edaile werden uitgebreid gepubliceerd in The Zoist.
In navolging van Elliotson ijverde Esdaile ook voor een ziekenhuis waar mensen geopereerd zouden worden met uitsluitend mesmeristisch pijnbestrijding. Dat ziekenhuis kwam er en in dit ‘Calcutta Mesmeric Hospital’ voerde Esdaile duizenden kleine operaties uit waarbij de patiënt door mesmerisme pijnloos gemaakt werd. Daarnaast voerde hij meer dan 300 grote, vaak gevaarlijke, operaties uit waaronder 19 amputaties onder niet meer dan een hypnotische verdoving. Meestal ging het om ingrepen waarvoor andere chirurgen hadden bedankt. Niettemin lag het sterftecijfer onder Esdaile’s patiënten op slechts 5 procent in plaats van de gebruikelijke 50 %. Van deze 5 procent stierf niemand rechtstreeks door de operatie maar aan complicaties als koorts en cholera.
Aanvankelijk mesmeriseerde Esdaile alle patiënten zelf, maar na zes weken raakte hij buitengewoon uitgeput, werd prikkelbaar en leed aan slapeloosheid. Hij loste dat op door inlands ziekenhuispersoneel te leren hoe de patiënten te mesmeriseren.
Doorlopend ondervond hij tegenwerking door conservatieve collega’s.
Het ‘Calcutta Medical College’ deed zijn best om hem in diskrediet te brengen en liet weten
dat “..de verhaaltjes over de patiënten die de meeste ernstige operaties hadden ondergaan zonder pijn van een stelletje doorgewinterde oplichters kwamen.”
De tegenwerkende overheid én de aanhoudende stroom negatieve berichten in de Indiase medische tijdschriften dwongen hem op te geven en in 1851 terug te keren naar Engeland. Overigens zal het in die tijd ontdekte chloroform als verdovend middel zijn zaak zeker geen goed gedaan hebben.
Intussen was het Elliotson niet beter gegaan. Ondanks grote successen werd hij steeds meer tegengewerkt. Vooral jaloezie en afgunst onder zijn collega’s waren zijn deel. Het toonaangevend vaktijdschrift de ‘Lancet’ schreef in 1842: “ De patiënt, alias het slachtoffer, alias particeps criminis (de medeplichtige) is al even slecht als de behandelaar’ en zelfs de man die leest over zulke voorstellingen deugt niet..” Nadat hij in 1846, op verzoek van de universiteit een redevoering hield waarin hij het mesmerisme verdedigde schreef het blad in haar juli-nummer: “.Hoe durft hij dit wetenschap te noemen… ‘
Pierre Janet.
Terwijl de verpleegsters, bij bijvoorbeeld Charcot, niet meer waren dan veredelde oppassers zien we langzamerhand toch meer belangstelling komen voor de kwaliteiten van de verpleegkundige en de vraag of zij of hij een rol kan spelen in hypnotische behandelingen.
De Fransman Pierre Janet schrijft in zijn ‘Les médications psychologiques’ (Psychological Healing):

“.. Als je weet dat je begrepen wordt ga je je anders gedragen tegenover degene die je begrijpt.
Wanneer iemand dat beseft zal hij gemakkelijker zijn gevoelens en gedachten aan die persoon vertellen die hij gewoonlijk liever voor zich houdt en zijn toevlucht zoeken in zelfspot en ironie.
Als patiënten zeggen dat wij hen serieus nemen bedoelen ze dat ze besloten hebben om serieus met ons te willen praten. Dan doen ze, of proberen dat in ieder geval, datgene waarvan ze denken dat de ‘begrijpende persoon’ dat van hen verwacht.
Ze geloven dan dat de behandelaar hen begrijpt, hun krachten kent en dus geen onmogelijke dingen van hen zal vragen. In werkelijkheid zijn ze, dankzij hun vertrouwen in de aanwijzingen en hulp, sterker geworden en voelen zich beter in staat bepaalde opdrachten uit te voeren.

De therapeut moet er voor oppassen zich trots te beroepen op de complimenten van die patiënten.
Die patiënt zal in zijn goede perioden verklaren dat de dokter een bijzonder en superieur mens is maar dat is dan niet de uitdrukking van een verdiende waardering maar eerder een gewone bevestiging van de feitelijke acceptatie.”

Janet noemt dat ‘beïnvloedingsgedrag’, een gedrag dat zich alleen voordoet in de relatie met een bepaald persoon en meent dat het niet meer dan logisch is dat iemand die dat beïnvloedingsgedrag heeft die persoon uitzonderlijk noemt.

Volgens Janet moeten verpleegkundigen vooral sociale gedragingen leren die beschermen en stimuleren. Er zijn volgens hem daarvan veel vormen.
Janet meent dat de verpleegster degene is die zich na de dokter het meest bezighoudt met de patiënt. En concludeert dat haar gedragingen op veel punten overeenkomen met die van de dokter:
“De zorg voor of de verpleging van de patiënt is een sociale, beschermende en nuttige bezigheid”, aldus Janet: Dankzij haar kan de patiënt ,die niet in staat is voor zich zelf te zorgen, de doktersadviezen opvolgen en gevaarlijke dingen vermijden. Ook helpt zij hem op de juiste tijd te rusten of de voorgeschreven activiteiten uit te voeren.

Janet onderscheidt bepaalde psychologische kenmerken in de gedragingen van de verpleegkundige:
De activiteiten zijn onderdeel van een groter praktisch doel en meestal zijn de effecten kortdurend zoals bij het voorkomen dat de patiënt uit zijn bed komt. Als de patiënt later weer een poging doet zal de verpleegkundige dat nogmaals verhinderen.
Het tijdelijk karakter van haar invloed toont aan dat de verpleegster in de patiënt psychologische fenomenen induceert die relatief weinig duurzaam zijn.
Het bereik van menselijke actie is in tijd en ruimte beperkt door de plaats in de psychologische hiërarchie, meent Janet: “De verpleegster treedt op in gevallen van weerstand.

In navolging van Janet vindt M.H. Erickson bijna een eeuw later ook het werk van de verpleegkundigen belangrijk. Hij benadrukt dat juist zij in de dagelijke verzorging van patienten suggesties kunnen geven om het ziekenhuisverblijf aangenamer te maken maar ook als onderdeel van de behandeling. Het gaat hem niet alleen om formele tranceinducties. Ook gebaren, mimiek, stem en taal kunnen bedoeld en onbedoeld boodschappen aan de patiënt meedelen. Daarom moeten de verpleegkundigen hun suggesties zorgvuldig voorbereiden en Erickson adviseert daarom ze eerst op te schrijven

H
eftige discussie over de verpleegkundige en hypnotisme was er ook in het Duitstalige deel van Europa rond de vorige eeuwwisseling.
In het Zeitschrift für Krankenpflege, 1902, Jahrgang 24, Januar steunde Dr. Buschan zijn collega W. Warda die fel van leer getrokken was tegen Löwenfeld. Deze laatste had in hetzelfde tijdschrift beweerd dat het vaak in het belang van patiënten is als artsen de hypnotische bestrijding van symptomen overlaten aan het verplegend personeel. Hij wil streng onderscheid maken tussen de eenvoudige hypnoseprocedure en de ‘therapeutische hypnose’. De eerste kan iedereen die de primitieve techniek beheerst uitvoeren. De tweede moet het domein van de arts blijven.

Buschan brengt er tegen in dat wie het hypnotisme consentieus wil toepassen zowel de menselijke natuur als de te bestrijden pathologische storingen moet kennen maar ook de eigenschappen van de wetenschappelijke hypnose. Bovendien moet hij voldoende ervaring hebben en last but not least moet men voor elke patiënt een meer dan gewone belangstelling hebben.
Door de hypnotische procedures voor therapeutische doeleinden over te laten aan leken haalt men de kwakzalver en beunhaas, in het bijzonder de magnetopaath, in huis besluit Buschan. (2)

Sindsdien is er niet veel veranderd. Het touwtrekken om het alleenvertoningsrecht van de hypnotische behandelingen is onverminderd doorgegaan. De artsen trokken als vanouds ten strijde tegen alle hypnotiseurs zonder artsendiploma door hen kwakzalvers te noemen maar ook tegen hypnotiserende entertainers. Een parallelle ontwikkeling is te zien in de psychoanalyse.

Iemand die zijn geheel eigen opvattingen had over verpleegkundigen en hypnotisme was August Forel. Over hem gaat het volgende tijdschriftartikel (Warda 1902):
“ Zurich. – Hypnotisme. In het Correspondendsblatt f. Schweizer Aerzte wordt verteld, welke toepassing van het hypnotisme gemaakt wordt in het krankzinnigengesticht Burghölze.
Bij gelegenheid der 47ste bijeenkomst van het Aerztliche Centralverein te Zürich, brachten verscheidene doctoren een bezoek aan de inrichting, waar Prof. Forel, na een korte bespreking van de suggestie, als gemeenschappelijke factor van alle therapie, een hypnotische demonstratie deed bij twee verpleegsters. Deze had hij zoo ver gebracht, dat zij zonder inspanning den vermoeiendsten nachtdienst konden verrichten bij onrustige patiënten; door hypnose in rustigen slaap gebracht, werden zij wakker op het geringste gerucht, dat haar verdacht voorkwam; als bewijs hoe gevoelig het gehoor voor geruischen kan worden gemaakt, pleitte, dat Forel de verpleegsters wekte, door haar n.l. te suggereeren, wakker te worden, indien hij driemaal met den zakdoek over tafel wreef. Oogenblikkelijk had de nauw hoorbare beweging bij de verpleegsters het verwacht gevolg.
Een merkwaardig geval werd door Forel medegedeeld van een patiënte, die gravida was en wegens aanvallen van razernij haar bevalling in de kliniek afwachtte. Daar de verlossing elk oogenblik verwacht kon worden en de rusteloosheid der patiënte voortdurend toezicht noodig maakte, sliep de verpleegster in den corridor vlak tegen den kamerwand, met de suggestie, oogenblikkelijk te bemerken, wanneer de patiënte hulp zou noodig hebben. Werkelijk stond de slapende, midden in den nacht, plotseling op, opende de deur der ziekenkamer en vond de patiënte in den aanvang der weeën. Weinige oogenblikken later werd het kind geboren.” (1)

Nederland
In Nederland had de medische stand het allemaal nog strak in de hand. Verpleegsters werden gewaardeerd om wat ze waren: verpleegkundigen, al was een beetje eigen iniatief op z’n tijd natuurlijk óók wel gemakkelijk! Een hypnotiserend arts die voor alles de zaken praktisch bekeek was W.A. van Renterghem. Van hem is het volgende verslag.

“ 'Mejuff. X.X. is zeer gemakkelijk in hypnose te brengen. Zij komt in korte oogenblikken in diepen slaap met amnesie bij het ontwaken.
Maar de geprovoceerde slaap is onrustig en draagt de stempel der hysterie. Ik heb patiënte drie maanden lang dagelijks met hypnotische suggestie behandeld. Aanvankelijk liet ik haar een uur, later drie tot vier uren aaneen slapen. Wat het verschijnsel bloedverlies aangaat, was de uitkomst dier behandeling zeer voldoende, daar de metrorhagie reeds in de eerste dagen ophield en de stondenvloed zich door suggestie op vastgestelden dag en uur, wat intreden en ophouden betreft, liet regelen. Doch de andere verschijnselen: slapeloosheid, tegen zin in eten, pijnen, bleven weerspannig aan mijne suggesties. Toch was het mij gelukt patiënte er toe te brengen een voedingsleefregel op te volgen volgens welke zij als MINIMUM dagelijks 1,5 liter melk en 2 eieren
gebruikte. Zoo zij 's nachts niet of weinig sliep, deed zij toch elken middag in de kliniek een slaapje van 3 a 4 uren.

In de maand augustus, waarin Van Renterghem de behandeling onderbrak voor zijn vakantie, bleef de toestand stabiel. Toch was hij nog niet tevreden en om de overige klachten aan te pakken overreedde hij de vrouw een verlengde slaapkuur te doen van enige weken Haar bezwaren nam Van Renterghem weg door er op te wijzen dat zij in de hypnotische slaap geen pijn had gevoeld. Ze spraken af dat de kuur afgebroken zou worden als na een week de pijnen niet opvallend verminderd zouden zijn.
Van Renterghem huurde een geschikte woning voor de patiënte in de onmiddellijke nabijheid van de kliniek en regelde de hulp van een ervaren verpleegster die ook wel eens wilde kennismaken met de hypnotische suggestiemethode. De behandeling begon op zondag 6 september:

“Patiënte ontkleedde zich,begaf zich te bed, waarna ik de slaap inleidde. Ik had met haar afgesproken dat ik haar vier malen daags op vastgestelde uren zou wekken, zij zou dan haar vier maaltijden gebruiken en den noodigen tijd hebben voor toilet en verdere behoeften te zorgen. Bovendien had ik haar beloofd dat ik geen dwang hoegenaamd uit zou oefenen om haar bovenmatig te voeden, dat ik mij zou vergenoegen in het ergste geval met een minimum van 1,5 liter melk en 2 eieren daags. Voor alles vreesde zij in dien slaaptoestand tot een soort slavernij gebracht te zullen worden. Die vrees overheerschte haar klaarblijkelijk zoo, dat deze haar weerhield om in den slaap met de pleegzuster in rapport te komen, hoewel ik patiënte dagelijks suggereerde dat zij steeds alles zou hooren wat de zuster tot haar sprak en dat zij ook in staat was haar te antwoorden; dezelfde vrees was mede oorzaak dat patiënte stijfhoofdig bleef weigeren mij in haar slaap te antwoorden, als ik haar wat vroeg. Nooit heeft zij slapende willen eten of drinken, niettegenstaande ik haar verzekerde dat dit haar even gemakkelijk zou vallen als in wakenden toestand. Slechts eenmaal heeft ze op deze regel eene uitzondering gemaakt. In den avond van de zevenden dag bespeurde de verpleegster dat patiënte onrustig was, van tijd tot tijd zich omwendde, terwijl hare trekken eenig lijden verrieden. Zij vroeg haar wat er schortte. Aanvankelijk kreeg zij geen antwoord maar toen zij lang aanhield, zei patiënte eindelijk:,,ik heb dorst" dadelijk bood hierop de zuster haar te drinken : "Daar hebt u een glas water!" De zieke wendde echter het hoofd af en weigerde te drinken. De zuster bedacht daarop plotseling dat patiënte nooit water verkoos te drinken en zei gevat: wacht, ik zal u liever een glas melk geven!" Nu nam zij het glas aan en dronk het gretig uit.”
Van Renterghem boekte met zijn kuur wel degelijk resultaat. Vanaf de vijfde dag waren de pijnen verdwenen en ook at de patiënte vanaf die dag weer regelmatig.
Op de negende dag trad de menstruatie in. Die duurde drie dagen en veroorzaakte weinig bloedverlies en pijn. Ook de slaap was 'een toonbeeld van volmaakte weldadige rust'. Op de vijftiende dag van de kuur was de vrouw zover opgeknapt dat zij meende naar huis te kunnen gaan.
De arts vond het beter de kuur voort te zetten tot minstens de volgende menstruatie maar daarvan wilde de patiënte niets weten. Met nadruk wijst van Renterghem in zijn verslag er op dat hij zich ervan heeft onthouden de patiënte tijdens haar slaap bang te maken dat de kuur dan zou mislukken. Integendeel, hij verzekerde haar dat als zij haar zin doordrijven zou het waarschijnlijk toch goed zou gaan.
Precies 3 weken na het begin van de kuur werd de vrouw volgens wens gewekt.
Zij was toen in blakende welstand en zeer tevreden over het resultaat van de kuur. Ook bij drie controlebezoeken bleek alles in orde te zijn.

N
Opleiding van verpleegkundigen in Nederland
a de dood in 1905 van Dr.J.C.Th.Scheffer, geneesheer-directeur van Endegeest en Rhijngeest, verzorgde Dr.A.H.Oort de latere drukken van Scheffers ‘Voorlezingen’. Dit boek was bedoeld voor de opleiding van de verpleegkundigen. In het voorwoord schrijft hij over de hypnose “.Dat zij hierover, ook door hun patiënten, zo dikwijls horen spreken dat zij er wel iets van mogen weten.” Oort voegt aan het boek een hoofdstuk over psychotherapie toe. Hij behandelt daar de therapieën ‘overtuiging’ zoals die beschreven was door Dubois; de emotie meer bepaald de ‘schrik’. Volgens Oort is een goed resultaat te behalen bij de behandeling van hysterici door hen met een emmer koud water te overgieten. Al hield de dokter de verplegende wel voor dat daarmee niet de ziekte wordt genezen maar slechts de symptomen bestreden. Meer vertelt Oort over de behandeling met hypnose. Hij beschouwt deze therapie als ongeveer het machtigste wapen om geestelijke invloed op een zieke uit te oefenen. Daarbij denkt hij vooral aan de zenuwpatiënten, de hysterici en bij neurasthenie en aanverwante ziekten. Bij krankzinnigen verkrijgt men slechts zeer zelden enig resultaat met hypnose volgens Oort: “… de hypnose(kan) toegepast worden bij de opvoeding en het afleren van verkeerde gewoonten zoals onanie en drankzucht. Het meeste belang hebben de zg. posthypnotische verschijnselen. Het geneeskrachtig nut berust daarin dat de in hypnose bijgebrachte voorstellingen blijven doorwerken”. Oort denkt daarbij aan een goede nachtrust en bepaalde ziekteverschijnselen.
Een ander doel van de hypnose kan zijn, “..den zieke in zijn slaap over de oorzaak van zijn ziekte dingen laten vertellen, die hij in wakenden toestand vergeten is of uit schroom niet wil mededeelen..”.
Oort schrijft” Uit dit alles zult u wel begrepen hebben dat de hypnose een gevaarlijk iets is en dat zij slechts in handen van voorzichtige en ervaren artsen een geneeswijze kan zijn.”

Oort wijst daarbij op de eigenaardigheid dat als iemand eenmaal in slaap gebracht is de volgende maal nog gemakkelijker te hypnotiseren is. Daaruit blijkt volgens hem dat de gehypnotiseerde hoe langer meer afhankelijk wordt van de hypnotiseur. Het gevaar bestaat dus dat de wil hoe langer hoe zwakker wordt zodat de patient zich steeds minder kan besturen en beheersen “en er zich een slaafsche afhankelijkheid van den arts ontwikkelt”. In de handen van leken en niet-deskundigen kan de hypnose zeer gevaarlijk worden.

Opmerkelijk is dat Oort de verpleegkundigen ook over de methode van de Fransman Emile Coué vertelt. .”.. die de patienten zich zelf wil laten genezen o.a. door meermalen daags herhaaldelijk bij zich zelf
Te laten zeggen: ,,iederen dag word ik beter en beter”. Men geeft zich zelf dan een suggestie, men noemt dit auto-suggestie, in de goede richting.”

Overigens wordt de verplegenden voorgehouden dat de methode van Sigmund Freud evenmin voor hen bedoelt is: “..een dergelijke psycho-therapie een zeer ernstig iets is , dat nooit op den weg van de verpleegster liggen kan om zelf naar de diepere oorzaak van het lijden van de aan haar toevertrouwde patienten, onderzoek te doen. Onschuldig is deze methode natuurlijk geenszins: het gedurende vele uren lang spreken over sexueele onderwerpen is een groot gevaar, vooral voor hen bij wie uitingen van het sexueele leven als zoodanig, nu eenmaal moeten onderdrukt worden..”

Meer bijdragen kunnen zij aan de psychotherapie door opvoeding volgens de methode van Dr.Levy. Diens uitgangspunt is het het aankweken van voor goede voorstellingen zo dat die gevolgd worden door de gewenschte daden. Oort: “…Hier werken geestelijke, verpleegster en geneesheer met elkander samen..”

Nederland is met de opvattingen van Dr. Oort nogal vooruitstrevend ten opzichte van andere landen. Zo weet in 1956 Dr. S. Koster nog een andere taak voor de verpleegster die daarmee weer terug lijkt te zijn bij de gestichtsoppassers uit Charcot’s tijd. Het is een rol waarmee Koster het overigens helemaal niet eens is: ”..Bij de behandeling van vrouwen wordt door veel schrijvers (Forel, Bernheim, Liébeault, Schultz maar ook bij moderne Amerikaanse schrijvers, vooral tandartsen, aangeraden, haar te verzoeken, een vertrouwd familielid of vriendin bij de hypnose mede te brengen of wel zelf voor een derde persoon te zorgen. Dat zou de assistente of verpleegster kunnen zijn. Dit zou volgens hen nodig zijn, om ons te vrijwaren tegen mogelijke latere aantasting van onze naam door hysterische patienten. Ik geloof dat dit gevaar zeer klein is, mits wij de geppaste afstand met elke patient onder alle omstandigheden weten te bewaren en wij ons nooit, uit therapeutische overwegingen, tot geslachtelijke manipulaties laten verleiden. Een arts, over wie Heyer bericht, die, om een vrouw van haar frigiditeit af te helpen, zijn vinger tijdens de hypnose in haar vagina bracht en zo haar erotische gevoelens opwekte, haar daarbij suggererend, dat hij haar man was, moet zich niet verwonderen, als de patiente na de hypnose ook de juiste afstand niet meer weet en hem in moeilijkheden brengt.”. Het idee van een Amerikaanse arts dat hij altijd schriftelijke toestemming vroeg van ouders of voogd, alvorens een minderjarige in hypnose te brengen vindt Koster geen goed idee: “.. Dit lijkt mij de juiste weg, om de hypnose in discrediet te brengen, alsof het een levensgevaarlijke operatie betreft, terwijl de hypnose bij een geoefend hypnotiseur geen enkel risico meebrengt…”

Wat willen verpleegkundigen eigenlijk zelf?
T
ot nu toe hebben we alleen de opvattingen gehoord van artsen maar wat vinden de verpleegkundigen zelf?
Wie kunnen we beter een antwoord vragen dan Florence Nightingale. Deze grondlegster van de moderne verpleegkunde zegt in haar “Notes on Nursing,” (1860) dat er boeken vol zijn geschreven en eindeloos gesproken is over het effect van de geest op het lichaam. Zij wil nu eens vertellen wat verpleegsters nog meer zouden kunnen doen om de patienten hun gedachten af te leiden. Ze legt daarbij meer enthousiame aan de dag voor aanvullende therapie dan de meeste verpleegkundigen en artsen nu. Uitgebreid schrijft ze over de voordelen van muziek. Ten tijde van de Krim-oorlog werd muziek voorgeschreven bij allerlei vormen van oorlogsneurosen. Instrumentale muziek bleek beter dan vocale. Florence Nightingale zorgde zelf ook voor muziek en vond de vocale of instrumentale muziek weer beter dan pianomuziek, vanwege de goede effecten van de aangehouden klanken. Maar muziek alleen was niet genoeg volgens Nightingale. Ook kleur, geuren, lichamelijke activiteiten, frisse lucht en gymnastiek konden goede diensten verlenen. Ook begreep ze goed de kracht van woorden en hoe ze met hypnose de patienten op andere gedachten kon brengen om zo het genezingsproces te versnellen.

Vrouwen en kinderen eerst
En dat enthousiame lijkt bij de hededaagse collega’s van Nightingale niet veel minder. Zo weinig als er over verpleegkundigen in de rol als hypnotiseur geschreven wordt in de vakbladen van hypnotherapeuten zo vaak vinden we pleidooien in de vaktijdschriften voor de verpleegkunde.
Artikelen met titels als “Hypnosis: an alternative in pain management for nurse practitioners”. “Nurse-led gut-directed hypnotherapy”; en ”Nursing Role in Hypnotic Therapy” maken duidelijk dat er in deze beroepsgroep belangstelling is voor hypnose. Hier en daar wordt voorzichtig wat geëxperimenteerd. Opmerkelijk is dat waar er hypnose gebruikt wordt door verpleegkundigen die vooral toegepast wordt bij pijn bestrijding bij kinderen en bij zwangerschap en bevallingen.
Mogelijk heeft dit te maken met de hoge concentratie oxytocine die vooral in jonge kinderen en kraamvrouwen aanwezig is. Dit zou een voordeliger uitgangspositie kunnen zijn bij het hypnotiseren en tot betere resultaten kunnen leiden..

Kennelijk heeft de door Koster afgewezen rol als chaperonne van de verpleegkundige toch een gunstig bijverschijnsel gehad want juist in Amerika lijken verpleegkundigen er door gemotiveerd er zelf mee aan de slag te gaan.
Woody en Herr (1966, Gardner, G.G. & K. Olness,) onderzochten 102 psychologen van verschillende wetenschappelijke en klinische richtingen. 84 van twijfelden of het een goed idee was om psychologen in een basisschool hypnose te laten gebruiken als therapeutische of diagnostische techniek. Ze zagen er meer heil in als dat op een middelbare school gebruikt zou worden.
Opmerkelijk is dat veel volwassenen vooral positief staan tegenover kinder-hypnose. Traphagen rapporteerde een overwegend postief standpunt hierover bij verschillende beroepsgroepen zoals onderwijzers (70%) en psychiaters (67%) Opvallende minder positief waren maatschappelijk werkers (43%). Gardner (1976) vond zeer hoge scores bij verpleegkundigen die met kinderen werken (98%) pedagogen (78%), kinderpsychologen (76%) en kinderpsychiaters (62%).
G.G.Gardner & K. Olness (1981) stellen vast dat de positieve verwachtingen van deze beroepsgroepen nog niet geleid hebben tot training in toegepaste kinderhypnose. Olness (1977) gaf trainingen in hypnose-opvoedkunde in kinderziekenhuizen. De lessen gingen over suggestie en hypnose en werden niet enkel gegeven aan pedagogen, verpleegkundigen en medische studenten maar ook aan administratieve medewerkers, secretariaatsmedewerkers en huishoudelijk personeel. De resulaten waren bemoedigend.
Gill Boyne (1982) schreef als eerste een boek over verpleegkunde en hypnose. Hij meent dat de goed opgeleide verpleegkundige een ‘naturel’ hypnotiseur is met het talent om bij ziekenhuis patienten de hypnose creatief te gebruiken. Het is immers de verpleegkundige die de patient op zijn gemak stelt en geruststelt, de medicijnen geeft en angsten verlichten.
Boyne onderscheidt 3 belangrijke redenen waarom de verpleegster het meest in de gelegenheid is voor hypnosegebruik bij patienten:

1.) De verpleegster heeft een doorlopend contact met de patient. Dokterscontacten zijn doorgaans kort en weinig frequent.
2.) Ziekenhuispatienten ontwikkelen vaak flinke hulpeloosheid en afhankelijkheid die de aanleiding kunnen zijn tot een regressie naar de kindertijd. Als dat gebeurt wordt de autoriteit van de verpleegkundige enorm vergroot en dan wordt de patient zeer vatbaar voor suggesties, opdrachten en instructies.
3.) De meeste verpleegkundigen zijn vrouw en worden vaak door de patient als plaatsvervangende moeder gezien. Dit omdat het meestal de moeder is die hen als kind verzorgde en verpleegde als ze ziek waren.

Een andere studie over hypnose en verpleging is van Armstrong (1977)
Hij bespreekt een theroretisch raamwerk voor het gebruik van hypnose en andere technieken.
Verpleegsters, zo benadrukt Armstrong, zijn door hun dagelijks werk bekend met veel soorten bewustzijndsvormen: waken, slapen, coma, coma, lethargie, anasthesie, en de psychoapathische en neurologische staat waarin een patient zich bevindt.
Een “altered state” verschilt zowel kwalitatief als kwantitatief van de normale staat van iemand.
en kenmerkt zich door gedrag dat ook afwijkt van iemands normale doen en laten.
Armstrong wijst op een aantal technieken beschikbaar zijn zoals relaxatie, meditatie, Simonton’s interventies met kankerpatienten, en biofeedback die allemaal gebruikt kunnen worden door de verpleging om informatie te vergaren over de relatie tussen de lichaamsfysiologie en de mentale activiteiten.

En niet onbelangrijk: wat willen de patienten zelf?
H.B. Crasilneck en J.A. Hall zijn daarover optimistisch. Zij menen dat het publiek zich steeds bewuster wordt van de voordelen van hypnotherapie. Omdat therapeuten en specialisten uit diverse disciplines daarop reageren daarop met een toenemende beschikbaarheid daarvan en met beter opgeleide behandelaars.
De schrijvers halen een onderzoek aan van Macintosh and Hawlney (1983) waaruit blijkt dat het publiek hypnotherapie weet te waarderen. Zij ondervroegen 10 procent van de totale bevolking van een groot medisch centrum. Daaruit blijkt dat 80 % eerder gehoord had over het gebruik van hypnose. Meer dan 36 procent zou hypnotherapie accepteren als die werd aangeraden door hun dokter. Slechts 5 % zou een behandeling met hypnose weigeren. Toch was 41 procent van de ondervraagden onbekend met de toepassing van hypnose om medische redenen.

Dichter bij huis en recenter heeft Zorgbelang Gelderland de belangstelling voor complementaire en alternatieve behandelingen onder patienten gemeten:

“Complementaire en alternatieve behandeling
Zorgaanbieders uit de reguliere zorg moeten complementaire en alternatieve behandelaars met openheid tegemoet treden en de communicatie en afstemming verbeteren.
Bij de keuze voor een behandeling kijken patiënten - zowel incidentele gebruikers van ziekenhuiszorg als mensen met een chronische aandoening - niet alleen naar de reguliere geneeskunst. Op dit moment maakt 20% van de patiënten op enig moment gebruik van complementaire en alternatieve behandelingen, zoals biofeedback, hypnose, acupunctuur,
reflex-, aroma-, massage- of kunstzinnige therapie. Patiënten ervaren deze complementaire en alternatieve behandelingen als aanvullend op de reguliere geneeskundige behandelingen, omdat de behandelaars doorgaans meer aandacht besteden aan het zich inleven in de patiënt en hem als één geheel beschouwen (lichamelijk, psychisch, sociaal en spiritueel).
Aanbevelingen
Veelal gaan mensen zelf op zoek naar complementaire en alternatieve behandelaars, maar ze kunnen deze vraag ook aan hun behandelaar uit de reguliere zorg voorleggen.
Om de kwaliteit van de zorg en behandeling te waarborgen, zou de behandelaar deze mensen kunnen verwijzen naar betrouwbare complementaire en/of alternatieve hulpverleners. Dit zijn hulpverleners met een medische of HBO-achtergrond die zijn aangesloten bij een beroepsvereniging.
Voor een goede afstemming van reguliere zorg op de zorg die complementaire en/of alternatieve hulpverleners bieden, pleit Zorgbelang Gelderland voor een open en respectvolle houding van behandelaars ten opzichte van complementaire zorg.
Zorgbelang Gelderland wil tevens bevorderen dat de patiënt of zijn naaste(n) aan beide partijen doorgeeft welke behandeling hij ondergaat. Reguliere behandelaars kunnen hier standaard naar vragen en neutraal, eventueel met aanbevelingen, op reageren. “Dit is een uitgave van Postbus 5310 •6802 EH Arnhem www.zorgbelanggelderland.nl
The Magnetic Lady to Her patient”

‘Sleep, sleep on! forget thy pain;
My hand is on thy brow,
My spirit on thy brain;
My pity on thy heart, poor friend;
And from my fingers flow
The powers of life, and like a sign,
Seal thee from thine hour of woe;
And brood on thee, but may not blend with thine.

‘Sleep, sleep on! I love thee not;
But when I think that he
Who made and makes my lot
As full of flowers as thine of weeds,
Might have been lost like thee;
And that a hand which was not mine
Might then have charmed his agony
As I another’s—my heart bleeds
For thine

‘Sleep, sleep, and with the slumber
of The dead and the unborn
Forget thy life and love;
Forget that thou must wake forever;
Forget the world’s dull scorn;
Forget lost health,
and the divine Feelings which died in youth’s brief morn; And forget me, for I can never
Be thine

‘Like a cloud big with a May shower,
My soul weeps healing rain
On thee, thou withered flower!
It breathes mute music on thy sleep
Its odour calms thy brain!
Its light within thy gloomy breast Spreads like a second youth again.
By mine thy being is to its deep
Possessed.
‘The spell is done. How feel you now?’ ‘Better—Quite well,’ replied The sleeper.—‘What would do You good when suffering and awake? What cure your head and side?—’ ‘What would cure, that would kill me, Jane: And as I must on earth abide Awhile, yet tempt me not to break My chain.’ P.B.Shelley (1792-1822)
Hypnose een mannenzaak?

Wie nu even naar binnen kijkt bij een opleiding voor hypnotherapeut of naar een adressenlijstvan hypno- praktijken kijkt, ziet direct dat er zo’n ¾ deel vrouwen zijn.
Lange tijd heeft het geleken dat Magnetisme en later hypnose een mannenzaak was. Toch ligt dat wat genuanceerder. Inderdaad was het dierlijk magnetisme in Frankrijk overwegend een zaak voor mannen. In Nederland was professor G. Bakker in Groningen een uitzondering door met een vrouwelijk magnetiseur te werken. Weliswaar tweede viool maar toch een belangrijke rol speelden veel vrouwen als somnambule of slaapster. In die rol noemden ze in trance medicijnen en aanwijzingen voor een betere leefwijze voor de patient.
In Engeland waren vrouwelijke magnetiseurs meer geaccepteerd. De dichter P. Shelley was zeer opgetogen over de behandelingen door zijn Mesmeristic Lady en vereeuwigde haar met een gedicht:
Het van het mesmerisme afgeleide spiritisme echter gaf veel vrouwen een belangrijke rol te spelen als medium internationale bekendheid kreeg bijvoor de Italiaanse Eusapia Paladino terwijl in Nederland Elise van Calcar het spiritritualisme propageerde.






Literatuur:
Boyne, Gil; Hypnosis: New tool in Nursing Practice, 1982, Westwood Publishing Company, Glendale. ISBN 0-930298-12-8
Bramwell, J. Milne, Hypnotism its history, practice and theory, London, 1903.
Crasilneck, H.B., & J. A. Hall, Clinical hypnosis, principles and applications, 2nd ed.Orlando, 1995
Erickson, M.H., Creative choice in hypnosis, volume IV, New York 1992
Forel, A., Weekblad v.h. Ned. Tijdschrift voor geneeskunde, nr. 7 / augustus 1894
Gardner, G.G. & K. Olness, Hypnosis and Hypnotherapy with children, New York,1981
Janet, P. Psychological Healing Vol. I & II, Arno Press, 1976 (transl. Les médications psychologiques, études historiques, psychologiques et cliniques sur les méthodes de la psychotherapie, 1920. Herdruk Psychological Healing 1925.)
Koster, S., Leerboek der hypnose met inbegrip der hypno-analyse, Amsterdam 1956
Pelt, J. van Hypnotism and the power within, Skeffington and Son, New York, 1951 1st ed Renterghem, A.W., Autobiografie, Goed, 1993
Warda, W.; Centralblatt für Nervenheilkunde und Psychiatrie XXV. Jahrgang. Neue Folge XIII. Band., 1902, Vogel & Kreienbrink, Berlin, Blz. 545.
Zahourek, Rothlyn P.; Clinical Hypnosis & Therapeutic Suggestion in Patient Care, 1990 (2e druk) Brunner / Mazel, New York


































Hypnosis a useful strategy for symptom relief
Sharon M. Valente RN, CS, PhD, FAAN online 21 October 2003.
Abstract Nurses are well positioned to use hypnosis to relieve symptoms, but they may lack knowledge about its clinical effectiveness. Hypnosis can help clients alleviate anxiety, reduce arousal, control behavior, and develop control when they become upset or worried. With education and supervision, psychiatric nurses in general or advanced practice can use hypnosis to help clients achieve symptom control and improve self-esteem and self-confidence.
Corresponding author. Reprint requests: Sharon Valente, RN, CS, PhD, FAAN, 346 N. Bowling Green Way, , Los Angeles, CA 90049-2818, , USA.

Journal of the American Psychiatric Nurses Association
Volume 9, Issue 5, October 2003, Pages 163-166

----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

Deze taalvirtuoos Milton Erickson zag ook een belangrijk rol weggelegd voor verpleegkundigen:

“ Als je te maken hebt met patiënten, dan denk ik dat jullie allemaal je eigen, speculatieve theoretische suggesties zouden moeten opschrijven en de inhoud en de bedoeling van elke individuele frase moeten analyseren”. “. Inhoud en bedoeling van de individuele zinnen.

Je zou dan moeten herkennen hoe je hoe je in een woord of een frase of een clause of een regel een boodschap herkent die het tegendeel is van wat duidelijke open betekenis.

“En het zou een opluchting zijn om van mij weg te zijn voor een lange, lange week van gemak in het ziekenhuis.
Ik accepteerde dadelijk vrij gemakkelijk alle tegensputteren. Toen ze was teruggekomen naar het ziekenhuis belde ik haar arts die me vertelde dat hij venen wilde langsgaan om en haar binnen een uur te zien. Zijn verklaring daarna was:”Ik weet niet wat je met die vrouw gedaan hebt maar dit is de eerste keer dat ik haar gezien heb zonder dat ze grauwde naar me als ze niet eiste dat ik haar een groter portie van een medicijn zou geven.
Verder vroeg de patiënt ook niet aan de verpleegster voor meer m, medicijn: de rest van de dag ruste ze en avonds ging ze slapen en sliep de hele nacht door zonder te vragen om een medicijn.
In overeenkomstige mijn suggestie ging de verpleegster bij haar naar binnen en zei: “De dokter zegt dat ik u van morgen deze injectie moet geven.”
I have to give you this injection. Wat dat betekent? Het betekend dat de verpleegster dit moet doen en wel deze ochtend ook al denkt ze dat het onnodig is.
Die avond zegt ze:” Ik moet u deze injectie geven voordat u gaat slapen.”en ze geeft de injectie voordat de patiënt gaat slapen. Maar de medicatie voor deze patiënt was verminderd van 6 doses van de medicijn naar één (1/4 grein morfine or morphine, 100 mg. Demerol, en Percodan) ‘morgens en één ’s avonds.
De verpleegster moet weer de exacte woorden gebruiken die ze gebruikte toen ze haar dienblad bracht: “Dit is zo lekker, het spijt me dat ik niet meer voor u kon meebrengen”

Wat betekent dit? Het betekent dat er bijvoorbeeld te weinig kip is en dat de patiënt zich te kort gedaan voelt met haar portie kip. Daardoor at de patiënt meer én ze at met meer smaak.
Je kunt natuurlijk de patiënt vragen om een betere eetlust. Je kunt vragen aan de patiënt het eten met toenemend plezier te eten maar je kunt natuurlijk de verpleegster zich laten verontschuldigen dat ze niet méér eten kon meebrengen.

“Ik zal u na dit volle glas op zijn minst een half glas melk brengen.”

De zorgvuldige zinsbouw maakt het mogelijk voor de verpleegster om twee glazen te brengen want ze had immers gezegd: op zijn minst een half glas melk na dit volle glas. Met andere woorden, de verpleegster was begrensd maar de patiënt was onbegrensd, Alles dat de verpleegster tegen de patiënt heeft gezegd was vooraf uitgeschreven en de verpleegsters werden gecoacht door de dokter zodat ze de juiste dingen zouden zeggen.

“Het spijt me maar ik kan uw bed niet eerder opmaken dan elf uur.”
De boodschap aan deze patiënt is: “Ik wil dat u tot elf uur zich ongemakkelijk voelt omdat uw bed niet opgemaakt is”

De patiënt stelt zich dus in op ‘ongemak vanaf elf uur’. Maar doordat de verpleegster om half tien komt heeft de patiënt nog geen ongemak ervaren.